Wat er de afgelopen decennia ook veranderd is in de samenleving, niet de noodzaak van goede vrouwenopvang. Evenmin heeft Van ’t Sant de illusie dat geweld tegen vrouwen vermindert door de activiteiten van haar instelling. ‘Agressie is een gegeven in onze maatschappij,’ zegt zij, ‘net als incest, prostitutie en oorlog. Maar het is wel heuglijk dat een club die indertijd met zoveel inzet bevochten is, is uitgegroeid tot een professionele organisatie van naam en faam.’
‘De problematiek is erkend en de noodzaak van opvang staat buiten kijf. Daarom hebben we wel degelijk feestelijke activiteiten georganiseerd: voor de bewoonsters en voor de samenwerkingspartners, zoals de sociale dienst, de wijkteams van de politie, de basisschool, het consultatiebureau, advocaten, de Riagg. Die krijgen via ons toch extra bewerkelijke cliënten. De medewerksters hebben we een studiereis naar Marokko aangeboden. Werken bij een Blijf van mijn Lijf huis is niet gemakkelijk. We wilden laten zien hoezeer we hun inzet waarderen.’
Wat is er in 25 jaar veranderd bij Blijf van mijn Lijf huis?
‘Veel. We zijn van een vrijwilligersinitiatief omgevormd tot een professionele organisatie. Ooit bepaalden vrijwilligers en bewoonsters het beleid, nu is het gewoon een verticale organisatie met middenmanagement en directeur. De populatie is sterk veranderd. Op dit moment is driekwart van onze bewoonsters van allochtone afkomst, het medewerkstersbestand is daarom ook voor 60 procent niet-Nederlands. De leeftijd van de bewoonsters is omlaag gegaan. De grootste groep is tussen de achttien en de dertig. Vrouwen zeggen blijkbaar eerder dat ze geweld niet meer pikken.’
En methodisch?
‘Het zelfhulpconcept is losgelaten. Bewoonsters ondersteunen elkaar nog wel, maar ze worden door professionele krachten begeleid. Het aanbod wordt steeds gedifferentieerder. We hebben een vluchthuis, een doorstroomproject en een satellietwoning. En we betrekken binnenkort nieuwe huisvesting die in meerdere woningen verdeeld is. Dat is nodig omdat de leefpatronen erg verschillend zijn. De uiteenlopende leeftijden en culturen brengen soms grote spanningen met zich mee.’
‘Ook werken we tegenwoordig met ambulante steunpunten in de wijken. Er zijn er op dit moment twee, maar dat willen we uitbreiden naar acht. Tenslotte is het kinderwerk erg veranderd. In het begin werd het gezien als een nevenactiviteit en was het niet veel meer dan een opvangfaciliteit. Het wordt echter steeds duidelijker dat ook de kinderen gigantische problemen hebben. Dus doen we veel meer aan bijvoorbeeld opvoedingsondersteuning.’
Zijn de oplossingen waar jullie naar streven veranderd?
‘Wij zagen het heel lang als taak vrouwen naar zelfstandigheid te helpen. Maar de werkelijkheid is dat een kwart van hen naar hun partner terug gaat. Vaak zijn ze in paniek gevlucht en hebben ze geen bewuste keuze gemaakt om weg te gaan. Daar beginnen we ons werk nu meer op aan te passen. We gaan ernaar toe dat een vrouw die bij ons komt eerst twee weken lang pas op de plaats maakt en dan een beslissing neemt of ze al dan niet wil blijven. We zeggen wel: ga niet onmiddellijk terug, maar maak eerst een veiligheidsplan. Wat kun je doen om het geweld te stoppen? In de ambulante steunpunten bouwen we nieuwe expertise op, die we ook in de opvangvoorzieningen gaan toepassen.’
Waaraan beleef je plezier als je met mishandelde vrouwen en kinderen werkt? Hoe houd je het vol?
‘Het is zwaar werk. Het is beter om niet al te lang in de vrouwenopvang te werken, want je kunt er heel verwrongen beelden van mannen aan overhouden. Je moet heel vaardig zijn om de problemen van de bewoonsters van je af te kunnen zetten. Er gaat binnenkort iemand weg die het helemaal gehad heeft, maar we hebben ook een medewerkster die hier al elf jaar werkt.’
‘Je kunt denk ik tevreden zijn als je een kwart van de vrouwen die hier komen naar een betere toekomst helpt. Ze komen hier binnen als bange, verschrikte muizen, maar als ze blijven zie je hoe ze opbloeien. De frustratie zit ‘m in de 25 procent die teruggaat zonder dat je ze iets geboden hebt. Maar die teleurstelling heb je ook in het buurthuiswerk of bij de Riagg. Het gaat erom dat je met haalbare doelen werkt.’
Hoe is de samenwerking tussen de vrouwenopvang en de andere sectoren?
‘Dat hangt af van de concrete instelling waarmee je te maken hebt. Wij zijn bijvoorbeeld zeer tevreden over het wijkteam van de politie, de huisartsen en het consultatiebureau, maar met de Riagg liep het zo moeizaam dat dat we naar een andere Riagg zijn overgestapt. Ons ambulante steunpunt in Zuid-Oost heeft problemen met de huisartsen, omdat die met loyaliteitsconflicten kampen. Het andere Amsterdamse vrouwenopvanghuis, het Eliashuis, heeft echter zeer positieve ervaringen met hún Riagg.’
Welke problemen had u met de Riagg?
‘Ze hielde weinig rekening met de specifieke kenmerken van deze groep. Ze hebben een wachtlijst van drie maanden en het was heel moeilijk om urgente personen eerder aan de beurt te krijgen. Ook lukte het nauwelijks om vakinhoudelijke informatie met ze uit te wisselen. Ze wilden wel dat wij meekwamen op intakegesprek, maar daar hebben we de uren niet voor. In telefonische of schriftelijke informatie van ons over een cliënt waren ze echter niet geïnteresseerd. Ze hechtten weinig waarde aan wat wij zeggen. En ze waren weinig bereidwillig om een cliënt te helpen die straks in een andere wijk gaat wonen.’
In Zwijndrecht, waar eerder dit jaar een vrouw door haar ex-man werd vermoord, wordt nu met veel moeite een veiligheidsnetwerk voor vrouwen opgezet. Zou niet elke gemeente een vrouwenopvang moeten hebben?
‘Dat lijkt me niet noodzakelijk. Vrouwen vluchten juist vaak naar een andere stad. Wel zou het wenselijk zijn dat elke gemeente beleid maakt op vrouwenopvang. En landelijk moet er veel meer gebeuren. In het verlengde van de anti-stalkingswet moeten er mogelijkheden komen om de geweldplegende man het huis uit te zetten. Het is toch van de gekke dat de vrouw moet vluchten? Als er problemen zijn in een gezin neemt de politie de vrouw mee, in plaats van de man in te rekenen. En 70 procent van de aangiften wordt nog altijd geseponeerd. De strafmaat voor mishandeling is veel te laag: een half jaar. De samenleving geeft volstrekt onvoldoende signalen af dat mishandeling niet getolereerd wordt.’
Alle sectoren klagen over te weinig geld. De vrouwenopvang hoor je nooit.
‘Ik houd ook niet van klagen. Je eerste verantwoordelijkheid als organisatie is het werk zo goed mogelijk aan te pakken met de beschikbare middelen. Wel vinden we dat we veel te weinig geld krijgen voor begeleiding. We kunnen sommige cliënten absoluut niet bieden wat ze nodig hebben en dat is veelal hulp bij de meest basale dingen. Vrouwen die hier in het Blijf van mijn Lijf huis komen kennen vaak de taal niet, kunnen niet met een pinpas omgaan. Er vertrekken te veel vrouwen naar een zelfstandige woning die er niet aan toe zijn.’
‘Het extra geld voor de maatschappelijke opvang gaat grotendeels naar de dak- en thuislozen en verslaafden. Die geven overlast op straat en daar maken burgers en politici zich het meest druk over. Vrouwen- en kindermishandeling zijn onzichtbaarder. Wij wachten al sinds de decentralisatie – acht jaar geleden – op een gemeentelijke nota over vrouwenopvang.’/Lucie Th. Vermij