‘Als het uitdraait op een soort bedeling van vroeger, moeten we het natuurlijk niet doen. Het mag nooit zo zijn dat mensen het gevoel krijgen dat ze door het stof moeten om hulp te krijgen; dat het een schande is dat ze hun hand ophouden.’ Ambassadeur van het WMO-pilotproject van Hoogeveen Arthur Overgooi klinkt opgewekt, maar hij bedoelt het serieus. De gemeente, met zo’n vijftigduizend inwoners, gaat één van de 26 pilots uitvoeren, en wel op het het terrein van de ‘civil society’. De wat? Jawel, de civil society; een soort ‘noabuurschap’, waarbij familieleden, buurtgenoten of andere vrijwilligers zo veel mogelijk worden ingeschakeld bij het verlenen van hulp aan bijvoorbeeld ouderen. Een prachtig begrip, maar niemand weet hoe je zoiets voor elkaar moet krijgen. Het moet van onderop ontstaan, zonder dat de overheid het oplegt.
De gemeente Hoogeveen heeft voor de proef de wijk Zuid aangewezen. Een buurt van net na de oorlog waar relatief veel ouderen wonen met een smalle beurs. De wijk is te netjes voor bakken sociale voorzieningen. ‘Maar,’ zegt Overgooi, ‘we denken dat de werkelijke behoefte aan hulp veel groter is dan nu bekend is.’ In de proef die 2,5 jaar duurt, wil Hoogeveen informele organisaties – zoals kerken of verenigingen – mobiliseren om hulp te verlenen bij burgers die eenzaam zijn, dagbesteding nodig hebben, of eenvoudige hulp. ‘Eenzaamheid, of je ongelukkig voelen, lijdt tot gezondheidsklachten. Als mensen zich prettig voelen, hebben ze minder klachten en gaan ze minder vaak naar de huisarts. Ze hoeven dan ook minder snel een beroep te doen op de professionele zorg. En dat is toch één van de doelstelllingen van de WMO.’
Elkaar corrigeren
Volgens de laatste plannen treedt de WMO, de Wet maatschappelijke ondersteuning, in de zomer van volgend jaar in werking. Maar er zijn weinig mensen die geloven dat het dan ook werkelijk gebeurt. De invoering is immers een mega-operatie die vrijwel alle andere stelselwijzigingen van de laatste jaren doet verbleken. Bovendien zijn er juist de meest kwetsbare burgers bij betrokken, vaak mensen die geen alarm slaan als ze tussen wal en schip vallen. Wie wil op zijn geweten hebben dat eenzame burgers misschien zelfs overlijden, omdat ze niet die verzorging kregen de ze dringend nodig hadden? Vrijwel alle politieke partijen worden platgebeld door hun lokale achterbannen die zich grote zorgen maken. Maar ook al wordt er over het geld en de verdeling van taken nog volop gesteggeld, voor de gedachte van de WMO (meer samenhang, minder bureaucratie) is grote steun.
Het huidige wetsvoorstel van staatssecretaris Ross gaat in september in de Tweede Kamer de eerste – schriftelijke – behandelingsronde in. De oppositie pleit voor uitstel, met name omdat de rechtspositie van de burger in het wetsvoorstel te weinig is vastgelegd. Gemeenten worden in het voorstel gekort op hun budgetten voor hun taken op het gebied van wonen, zorg en welzijn. De angst is groot dat lokale overheden besluiten van hun beleidsvrijheid gebruik te maken, en sommige zorgtaken uit geldgebrek simpelweg schrappen. De gemeenten hebben in de eerste twee jaar van de WMO de verplichting om zorgtaken uit te voeren. Maar PvdA-woordvoerster Gerdi Verbeet morrelt nu al aan die termijn. Ze vindt dat die veel langer moet duren. Coalitiepartner D66, bij monde van het Kamerlid Bert Bakker, heeft ook al publiekelijk de vloer aangeveegd met het voorstel. Er kan niets dan ellende van komen, voorziet hij. De burger met beperkingen loopt grote kans de dupe van de hele operatie te worden. Maar D66 zit in een lastig parket. Als lid van het kabinet heeft het zich verbonden aan de komst van de WMO. Maar de steun lijkt broos.
Oppositiepartijen hebben de liberaal-democraten nog niet afgeschreven als bondgenoot.
Het PvdA-Kamerlid Verbeet is met name bezorgd over de financiën: krijgen gemeenten genoeg geld mee van het rijk om hun nieuwe beleid goed uit te kunnen voeren. ‘Gemeenten hebben de afgelopen jaren al veel moeten bezuinigen op het welzijnswerk. Je ziet zo’n wethouder Welzijn al bij de wethouder Financiën aankloppen voor meer geld. Die heeft natuurlijk wel wat anders aan zijn hoofd.’
Haar Middelburgse partijgenoot en wethouder Albert de Vries is dat niet met Verbeet eens. De komst van de WMO kan de lokale democratie enorm versterken, verwacht hij. Misschien was het vroeger zo dat wethouders Welzijn vaak te boek stonden als softies, maar De Vries voorspelt dat de nieuwe wet daar verandering in zal brengen. Het gemeentebudget zal voor bijna de helft gaan bestaan uit WMO-gelden. ‘Dus die wethouder Welzijn krijgt vanzelf meer in de melk te brokkelen. En zo niet, dan moet hij daar zelf voor zorgen.’ De Middelburgse wethouder denkt dat de burgers slecht functionerende gemeentebesturen zullen gaan corrigeren als de zorg in een gemeente slecht is geregeld. ‘Je krijgt een soort correctiesysteem. Belangenorganisaties zullen zich roeren, waardoor gemeentebestuurders veel meer prikkels zullen voelen.’
Middelburg is ook een pilotgemeente voor de WMO. De gemeente ontwikkelt dertig plukjes ouderenwoningen in de stad, tussen de 12 en 24 woningen elk. Aan die eenheden wordt een loket gekoppeld, waar burgers met zorgvragen zich kunnen melden. Hulpverleners moeten vervolgens op korte termijn, efficiënt en kwalitatief goed op die zorgvraag inspelen. Volgens De Vries rammelt het huidige zorgaanbod aan alle kanten. Zo vallen mensen die hulp nodig hebben, maar daar niet om vragen, vaak buiten de boot.
In het nieuwe systeem moeten hulpverleners dan ook gericht de straat op om op zoek te gaan naar de doelgroep. In Middelburg moeten ook wijkagenten en leraren hun steentje moeten bijdragen aan die signalering. De intake wordt gedaan door een onafhankelijk bureau. De medewerkers zullen burgers, als dat kan, proberen over te halen om dingen zelf op te pakken. ‘Koken, aan activiteiten deel nemen. Mensen kunnen vaak meer dan ze zelf denken. Alleen: de hulpverleners moeten hen daarvan overtuigen.’
Zelfstandigheid
In het landelijke deel van Noord-Holland gaan de plattelandsgemeenten Beemster, Graft-De Rijp, Schermer en Zeevang zich met iets heel anders bezighouden. De gemeente Zeevang bijvoorbeeld, telt ruim 6300 inwoners, en omvat ongeveer 6000 hectare. De kwaliteit van wonen is er hoog, het gemiddelde inkomen is een beetje te vergelijken met het deftige Bloemendaal, er zitten weinig mensen in de bijstand, en ook het eigen woningbezit is bovengemiddeld. Voor ouderen kan die eigen woning met al het onderhoud een blok aan het been worden. Dus is één van de maatregelen geweest – samen met de drie andere gemeenten – om een speciale woningonderhoudsservice aan de doelgroep aan te bieden. Zo kunnen mensen langer zelfstandig blijven wonen, is het idee.
De pilot van de vier gemeenten is gericht op samenwerking. Volgens wethouder Paul Walgering hebben de gemeenten daar al veel ervaring mee. Ze runnen bijvoorbeeld de sociale dienst samen, en sinds drie jaar het ouderenproject Aangenaam waar de onderhoudsservice deel van uit maakt. Samenwerking tussen kleine gemeenten is belangrijk, vindt de wethouder, omdat je je daarmee minder kwetsbaar maakt. ‘Stel dat je een medewerker sociale zaken hebt die ziek wordt. Bij samenwerking kunnen collega’s het gat opvullen.’ En, benadrukt Walgering, samenwerken hoeft niet moeilijk te zijn. ‘Als je maar wilt.’ Hij ziet de WMO als een logisch gevolg van wat de vier Noordhollandse gemeenten al jaren met elkaar doen.
Wethouder Marja Heerkens (PvdA) van Breda heeft dezelfde ervaring. Hulpverleners op de werkvloer vinden het volgens haar geweldig om dingen anders te gaan doen: persoonlijker, minder volgens vaste procedures, meer met hun gevoel. De pilot in Breda komt er op neer dat verschillende hulpverleners, zoals medewerkers van de woningbouwcorporaties of thuiszorg, niet bij elk wissewasje doorverwijzen naar weer een andere organisatie. ‘Dus dat bijvoorbeeld iemand van de woningcorporatie zegt: “ik ben hier toch, dus ik draai dat lampje wel even in”. Of dat een medewerker van de thuiszorg de eerste keer al met de cliënt meegaat naar een sociale activiteit, om hem of haar over de drempel heen te helpen.’ Maar zoiets is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Thuiszorg, bijvoorbeeld, staat bekend als een club waar met de klok in de hand wordt gewerkt. Managers hebben volgens Heerkens dan ook meer moeite met de nieuwe aanpak, omdat die niet in hun traditie past. ‘Maar toch gaan we een weg zoeken. En als we er helemaal niet uitkomen, of tegen grote problemen aanlopen, melden we dat aan het ministerie. Daarvoor is het een proefproject.’/Annet van Eenennaam