Er is een breed draagvlak voor de uitgangspunten van de vermaatschappelijking in de zorg, maar ondanks dat verloopt de realisering ervan moeizaam, zo blijkt uit de publicatie ‘Vermaatschappelijking van de zorg’ van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). Rick Kwekkeboom, onderzoeker bij het SCP en lector vermaatschappelijking aan Avans Hogeschool in Breda, deed onderzoek naar de stand van zaken rond vermaatschappelijking. Erg positief zijn de geïnterviewde zorgaanbieders en -gebruikers niet. Er is nog vrijwel geen integraal aanbod ontwikkeld door gebrek aan samenwerking tussen sectoren en de strikte scheiding van financieringsstromen. Nieuwe voorzieningen blijken vooral bedoeld voor ouderen. Voor mensen met een verstandelijke of psychische handicap is veel minder nieuw aanbod ontwikkeld. Daarnaast bestaat de vrees dat een groter beroep op vrijwilligers en mantelzorgers tot overbelasting leidt, die weer een groter beroep doen op professionele zorg. En de meeste ondervraagden kennen voorbeelden van uitsluiting, isolement en vereenzaming. ‘Maar de WMO biedt kansen,’ zegt Kwekkeboom.
In 2001 constateerde u in een onderzoek naar vermaatschappelijking ook al dat het in de praktijk maar niet wil lukken. Is er dan helemaal niks veranderd?
‘Het lijkt nu inderdaad net of er de afgelopen jaren niks is gebeurd, maar je moet naar kleine dingen kijken. Met name de woningcorporaties hebben een heel andere houding aangenomen. Zij stonden aan de zijlijn, maar zijn nu vaak de initiator van nieuwe initiatieven. Corporaties richten zich vooral op woningen voor ouderen. Dat is ook logisch, omdat woningcorporaties al bekend zijn met de doelgroep, waar ook kapitaalkrachtige mensen bij zitten. Dat geldt niet voor mensen met een verstandelijke beperking of chronisch psychiatrische problemen, die zijn niet zo bekend bij corporaties. Dat hun blik eerst op ouderen is gericht, is dus logisch. Het is aan de gemeenten en aan de zorg- en welzijnsinstellingen om de andere doelgroepen goed in beeld te houden.’
‘Het vervelende is dat AWBZ- en welzijnsinstellingen elkaar juist net een beetje hadden gevonden. Maar aan hoe je vervolgens daadwerkelijk het zorgaanbod op elkaar afstemt, daar is men niet aan toe gekomen. De samenwerking is nu behoorlijk gestagneerd. Als het ministerie en de gemeenten spreken over de WMO, ligt de nadruk nu op marktwerking en aanbesteding. Beter gezegd: op concurrentie. Dus is samenwerken niet echt in het belang van de instellingen, is de gedachte die ik hoor bij de geïnterviewden. Samenwerken met je toekomstige concurrent, dat doe je niet. Het efficiencyverlies nemen de instellingen voor lief. Er is sprake van een paradox. Aan de ene kant moeten instellingen meer samenwerken en zorgen voor betere afstemming van het zorgaanbod, terwijl ze aan de andere kant moeten concurreren. Ze zitten daarmee in een flinke spagaat die voor veel onrust zorgt.’
Legt de overheid verkeerde accenten in haar communicatie over de WMO?
‘De onrust die er nu heerst heeft hier inderdaad voor een groot deel mee te maken. Dat is jammer, want de WMO biedt veel kansen. De wet biedt in eerste instantie een wettelijk kader dat lokale voorzieningen bij elkaar brengt. Er is geen sprake meer van gescheiden financieringsstromen. Dat is noodzakelijk voor een integraal aanbod en dus een praktische oplossing voor problemen die vermaatschappelijking in de weg staan. Die randvoorwaarde zou als eerste en belangrijkste punt naar voren moeten komen. Niet het “moeten samenwerken” en het “moeten aanbesteden”. Dat zorgt voor een negatieve lading.’
Geldt dat ook voor cliënten en mantelzorgers?
‘Ook naar hen toe is de boodschap van het “moeten” de hoofdmoot in de communicatie. Mantelzorgers en vrijwilligers voelen zich miskend. Ze doen al zo veel, maar de boodschap die ze krijgen is dat ze niet genoeg doen. Dat roept enorme weerstand op. De indruk wordt gewekt dat mensen laks zijn. Ze gaan veel te snel naar de dokter en doen te weinig voor een ander. Daar spreekt niet echt veel waardering uit. Je zou de vrijwilligers juist goed moeten ondersteunen, want ze zijn vaak al overbelast.
‘De civil society bestaat al. Je moet niet méér van de samenleving verwachten. Het aantal vrijwilligers is niet schrikbarend afgenomen en veel mensen staan positief tegenover vermaatschappelijking. Ik ook, maar ik wil me als burger niet gedwongen voelen om vrijwilligerswerk te doen. En ik ben geen slecht mens als ik vanavond niet gezellig met een ggz-cliënt op stap ga. Dat normatieve stoort me enorm: “Als je jezelf niet voor een ander wil inzetten, sta je het volwaardig burgerschap van die ander in de weg.” Onzin. Volwaardig burgerschap is nu eenmaal niet voor iedereen weggelegd. Dat is een illusie en bovendien willen veel mensen met beperkingen dat ook helemaal niet. Vaak is het hebben van een eigen woning het belangrijkst. Bovendien hebben sommige burgers, naast het feit dat niet iedereen vrijwilligerswerk wil doen, zelfs weerstand tegen mensen met afwijkend gedrag. Dat is altijd al zo geweest en is dus een normaal verschijnsel. Dat moet je gewoon accepteren. We kunnen mensen met verstandelijke en psychische beperkingen weerbaar maken en ze voorbereiden op deze individualistische maatschappij. Maar zeg niet dat vermaatschappelijking niet lukt door de harde houding van de samenleving. Gebrek aan samenwerking, onvoldoende integraal aanbod en overbelasting van mantelzorgers zijn de problemen waar je daadwerkelijk iets aan moet en kunt doen.’/Ester Mijnheer