‘Cijfers interesseren me niet,’ geeft Paul Heydendael
toe. ‘Sinds de eerste dag dat ik met zwervers werk, heb ik me afgevraagd: “Wat
gaat er in die hoofden om?” Naast zijn baan als psycholoog in Sociaal Centrum De
Hulsen in Nijmegen deed Heydendaal als eerste in Nederland sociaal-psychologisch
onderzoek naar thuisloosheid. Dat is volgens hem een blijvende stoornis in
iemands waarnemingsvermogen. Het is dus wezenlijk anders dan dakloosheid, dat
een tijdelijk gevolg kan zijn van een ramp of een verbroken relatie. Maar
naarmate thuislozen een gangbaarder deel gingen uitmaken van het straatbeeld had
de overheid minder interesse in onderzoek naar de manier waarop thuislozen
denken. Ze wilde weten wie er gebruik maakten van de voorzieningen, hoeveel
mensen dat waren en hoeveel er in de toekomst zouden zijn.
Op basis van een sociaal model is Heydendael gaan rekenen. Hij kwam tot de
conclusie dat er in 1990 dertigduizend thuislozen waren en dat dat er in 2000
drieënvijftigduizend zouden zijn. Achteraf was de kritiek dat hij geen
berekening had moeten maken. Dat was te vaag en zijn voorspelling zou te
pessimistisch zijn. Voor besteding van subsidies hield de overheid vast aan het
lagere aantal van twintigduizend thuislozen, die de VNG geteld had in de
bestanden van opvangcentra en politie. Inmiddels is dat getal bijgesteld naar
dertigduizend. Uit politieke overwegingen, volgens Heydendael. ‘Cijfers van
mensen in de opvang en op straat zeggen niet veel. De opvang moet zich richten
op de mensen op de rand, die in een caravan of bij een hospita wonen en elk
moment op straat gezet kunnen worden. Ik weet zeker dat er nu meer dan
drieënvijftigduizend thuislozen zijn en iedereen weet dat er plaatsen tekort
zijn in de opvang. Jammer, zeker nu het economisch zo goed gaat in
Nederland.’
Lintjes
De eerste zwerver die Paul Heydendael zag, stond voor de deur van het
Labre-huis, de voorganger van De Hulsen. Een man met een grote grijze baard en
een jas volgehangen met lintjes, alsof hij duizendmaal onderscheiden was. Binnen
zag hij er nog meer, die hem allemaal verbaasden. ‘Ze praatten niet met elkaar.
Als ze bij elkaar waren, dan zaten ze altijd naast en bijna nooit tegenover
elkaar. Dat viel me direct op, en het blijft me opvallen. De professor, die met
zijn tientallen publicaties het denken over thuislozen in Nederland grotendeels
bepaald heeft, lacht verontschuldigend. ‘Dat kan toch niet, dacht ik. Zo’n leven
zonder sociale contacten en zonder eigen plek om te wonen. Ik was vastbesloten:
ik ging ervoor zorgen dat zij zo snel mogelijk terugkeerden naar de
maatschappij. Elke cliënt die ik toen voor het eerst sprak, begon ik direct te
vragen naar zijn plannen, hoe hij aan werk, relaties, woonruimte dacht te komen.
Ik zag hen na zo’n eerste gesprek meestal niet meer terug. Ze kwamen hier
helemaal niet om over plannen te praten. Eerst moeten er zoveel hobbels worden
weggenomen, zoveel vervelende ervaringen moeten ze anders leren interpreteren.
En velen willen dat niet eens.’
Zeven sloten
Zijn eerste onderzoeken deed ‘daklozenprofessor’ Heydendael vanuit de
vakgroep gezinsgeneeskunde. Hij leerde daar dat er een sterke relatie bestaat
tussen de aanwezigheid en kwaliteit van sociale relaties en gezondheid. Een
slechte gezondheid is niet altijd pech, maar kan ook te maken hebben met
persoonlijkheidskenmerken. En dat geldt ook voor thuisloosheid. Iemand die
thuisloos is, heeft een ander gevoel van ruimte dan wij hebben. Het ene moment
komt hij veel te dicht bij andere mensen en vraagt hij voortdurend om aandacht,
en even later zondert hij zich volledig af. Hij kan afstanden niet goed
inschatten, het is alsof hij altijd door de verkeerde deur loopt. Dat heeft
niets met dommigheid te maken.’
Vandaar de vaak ongelooflijke verhalen die Heydendael van thuislozen hoort:
‘Ze lopen vaak in zeven sloten tegelijk, plegen kleine vergrijpen maar doen dat
zo vaak en op zo’n onhandige manier dat ze telkens tegen de lamp lopen en
uiteindelijk tbs opgelegd krijgen. Mensen als bisschop Muskens en
staatssecretaris Terpstra zeiden een paar jaar geleden dat thuisloosheid iets is
dat iedereen kan overkomen. Daar geloof ik helemaal niets van. Als er in
Enschede mensen thuisloos geworden zijn, dan zijn dat mensen met een sociaal
leven dat al in puin lag.’
In al die jaren dat Heydendael met thuisloze mensen gewerkt heeft,
heeft hij er maar weinig terug zien gaan naar de maatschappij. ‘Ja, een enkele
keer gebeurt het, en hoe dat gaat begrijp ik niet goed. Ze hebben dan toch een
werkkring gevonden en daar sociale contacten opgedaan. Of een vrouw gevonden,
die ze in de kraag grijpt. Degenen die definitief verdwijnen uit het circuit
zijn uitzonderingen. Ik heb me daarbij neergelegd. We moeten af van het idee dat
je thuislozen hun verantwoordelijkheid moet laten nemen. Als iemand naar me toe
komt met de vraag of ik hem kan helpen om werk te vinden en woonruimte dan help
ik hem tegen beter weten in. Ik weet bijna zeker dat hij toch weer terugkomt in
de opvang. Het is niet de taak van de opvang om ervoor te zorgen dat thuislozen
terugkeren naar de maatschappij, maar om het lijden van die mensen te
verlichten. We moeten ze verwennen, lekker veel aandacht geven.’
Meer
Heydendael loopt naar het raam van de kleine spreekkamer waar hij zit
te vertellen. ‘Kom eens,’ wenkt hij. Een boom van een man, in de veertig, met
een kleur van een Benidorm-vakantieganger ligt languit op een tuinstoel, het
hoofd in de nek. ‘Kijk, een thuisloze in ruste’. Met een lichte vertedering in
zijn stem legt hij uit waarom deze man niet in de sociale werkplaats is: ‘Als de
zon schijnt dan moet hij ervan genieten. Hij weet verzint altijd wel een manier
om zich ziek te melden.’
Er is veel veranderd in vijfendertig jaar. De man met de lintjes, die
voor het Labre-huis stond, kreeg geld van voorbijgangers, omdat ze hem er zo
leuk uit vonden zien. Nu staat ‘thuisloze’ synoniem voor ‘overlast’. ‘Verder
zijn er vooral méér thuisloze mensen in de opvang,’ verzucht Heydendael, ‘meer
verslaafden, meer vrouwen, meer allochtonen, meer zorgbehoevende ouderen. En de
gezondheidstoestand van mensen in de opvang is nog nooit zo slecht geweest.
Tegelijkertijd is er een heel leger aan hulpverleners bijgekomen: per thuisloze
zijn er gemiddeld tien hulpverleners actief. Maar die bieden vaak niet waar
thuislozen behoefte aan hebben. Ze zijn teveel gericht op rehabilitatie, ze
werken teveel langs elkaar heen.’ En dat kan pijnlijke gevolgen hebben, zoals
voor de bewoner van De Hulsen die het vorige week teveel werd en ruiten
ingooide. De ggz wil hem niet behandelen, terwijl Heydendael weet dat zijn
collega’s in De Hulsen genoeg voor de man kunnen doen. ‘De maatschappelijke
opvang is de laatste plek waar mensen terecht kunnen, maar wordt soms gezien als
afvalbak.’
Voor Heydendael is de opvang vooral een bron van inspiratie, waar je
leert wat er in een leven allemaal kan gebeuren. ‘En ik ben nieuwsgierig. Want
wat er in die hoofden omgaat? Ik ben er nog altijd niet uit/Anke
Welten