Door Maria van Rooijen – Er staat een mager meisje voor het bureau van Odra van Orsouw. Van Orsouw is teamleidster in de Watertoren, een voorziening van de Stichting Maatschappelijke Opvang in Den Bosch die hulp biedt aan randgroepjongeren. Het 21-jarige meisje is zichtbaar verkouden. Ze vraagt om extra geld voor medicijnen, voor haarzelf en haar drie kinderen. Ze maakt gebruik van het ‘budgetteringsprogramma’, wat onder andere betekent dat de Watertoren haar vaste woonlasten betaalt en haar een bedrag geeft voor levensonderhoud. Ze heeft een geschiedenis van huiselijk geweld achter de rug. Een poos geleden werd ze met haar kinderen uit haar kamer gezet vanwege huurachterstand. Later kwam ze in de vrouwenopvang terecht. Nu woont ze in een huis dat beheerd wordt door Maatschappelijke Opvang. Daar mag ze blijven zolang ze zich aan de regels houdt. Maar het gaat niet goed. Huiselijk geweld speelt nog steeds, de kinderen lopen gevaar. Een ondertoezichtstelling zal nodig zijn om haar te dwingen hulp te aanvaarden, zoals opvoedingsondersteuning en budgettering. Voordat het meisje vertrekt, schiet Van Orsouw haar wat geld voor. ‘Sinds haar moeder een poosje geleden is overleden, is ze vreselijk eenzaam.’
Uit de nachtopvang gegooid
Een verdieping lager zit Wesley (22). Hij woont in een kraakpand, heeft geen inkomen, geen werk, wel schulden. Hoeveel weet hij niet precies. Vanaf zijn zevende jaar verbleef hij in internaten. Omdat hij het overal te bont maakte, wilde geen internaat hem uiteindelijk meer hebben. Toen hij vijftien was hield zijn voogd hem voor een goede plek te hebben gevonden: een half gesloten internaat. Het bleek een jeugdgevangenis te zijn. ‘Ik zat tussen de criminelen! Ik was gewoon bedrogen!’ Twee jaar later zorgde zijn nieuwe voogd voor een plaats in een vakinternaat. Daar bleef hij, tot op zijn achttiende de ondertoezichtstelling verviel. ‘Ik had er nog langer kunnen blijven, maar ik wilde vrij zijn. Ik heb mijn rugzak gepakt en ben naar Den Bosch teruggegaan. Overdag leefde ik op straat, ’s nachts sliep ik in de nachtopvang voor zwerfjongeren. Daar ben ik diverse keren uitgegooid omdat ik me niet aan de regels hield, ik kwam vaak te laat binnen. In het kraakpand krijg ik in ruil voor klusjes gratis eten. Heel lang wilde ik geen uitkering aanvragen. Dan zou ik weer met hulpverleners te maken krijgen en dat levert maar spanning op. Maar als ik een baantje heb, gaat het steeds fout. En zolang ik geen vaste woonplek heb, kan ik ook niet werken. Zonder inkomen krijg ik geen huisvesting. Nu zie ik in dat ik het alleen niet red. Hier helpen ze me met het aanvragen van een uitkering. Het probleem is dat ik daarvoor een psychologisch onderzoek moet laten doen. En dat wil ik eigenlijk niet.’
Verantwoordelijkheid
De Algemene Rekenkamer heeft voor de zesde keer op eigen initiatief en buiten het eigen takenpakket om, cijfers over zwerfjongeren bij de gemeenten verzameld. De Rekenkamer neemt het de overheid kwalijk dat zij nog steeds geen instantie verantwoordelijk heeft gemaakt voor de informatievoorziening. Zolang het aantal zwerfjongeren niet bekend is, is namelijk ook niet duidelijk of er voldoende voorzieningen zijn. Het ontbreken van een centraal registratieorgaan heeft alles te maken met de onduidelijkheid over wie nu eigenlijk verantwoordelijk is voor de aanpak van zwerfjongeren. Voor de overheid vallen zwerfjongeren tot achttien jaar onder de provinciale jeugdzorg. Daarna vallen ze onder de maatschappelijke opvang onder verantwoordelijkheid van gemeenten. ‘Beleidsmatig vallen zwerfjongeren tussen wal en schip’, zegt Daan Heineke van Movisie. ‘Provincies en gemeenten schuiven de verantwoordelijkheid op elkaar af.’ Hoewel sommige provincies wel goed beleid voor zwerfjongeren voeren, is het volgens hem beter als de verantwoordelijkheid voor alle zwerfjongeren naar de gemeenten zou gaan. ‘Gemeenten zijn beter in staat een gericht en samenhangend beleid te voeren. Zij kunnen dan met een landelijk uniform registratiesysteem tellen en kijken welke voorzieningen er nodig zijn.’ Ook pleit Heineke ervoor dat de overheid zwerfjongeren als een aparte deelsector van de maatschappelijke opvang benoemt. ‘Zwerfjongeren hebben een andere aanpak nodig dan volwassen daklozen. Ze hebben niet alleen onderdak, maar ook specifieke begeleiding, zoals naar school en werk, nodig. Ze moeten niet in dezelfde opvang zitten als volwassenen, wat in een aantal gemeenten nog wel gebeurt. Het gevaar dat ze in dat volwassen daklozencircuit verder afglijden is dan des te groter.’
Afstemming is cruciaal
Ook de Stichting Zwerfjongeren Nederland ziet de onduidelijke verantwoordelijkheid als een van de grootste knelpunten in de aanpak van de zwerfjongerenproblematiek. Directeur Yolant Vermeulen: ‘Hulp aan deze jongeren is complex. Dé zwerfjongere bestaat niet. Het is een diverse groep. Een verslaafde zwakbegaafde jongen heeft iets anders nodig dan een misbruikte tienermoeder. Maar ze hebben allemaal meervoudige problematiek waarvoor verschillende hulp tegelijkertijd nodig is. Daardoor zijn in één gemeente al gauw acht verschillende instanties, verdeeld over drie of vier beleidsterreinen, bij zo’n jongere betrokken. Dan wordt de afstemming cruciaal. Iemand moet het dan op zich nemen om die afstemming te regisseren. Anders houd je die versnippering en voelen jongeren zich van het kastje naar de muur gestuurd. Het ligt voor de hand dat gemeenten die regierol op zich nemen en zorgen voor een sluitende aanpak.’
Meldpunt zwerfjongeren
Nu wordt daarmee al wel voortgang geboekt. Nijmegen, Den Haag enAmsterdam bijvoorbeeld hebben samenwerkingsafspraken gemaakt, waarbij duidelijk is wie wat doet in de hele keten van hulpverlening, van signalering, indicatie, zorgbemiddeling, uitvoering tot nazorg. In Rotterdam is onlangs een apart meldpunt voor zwerfjongeren geopend. Het is onderdeel van het algemene meldpunt voor daklozen Centraal Onthaal. Een team waarin alle betrokken organisaties participeren, zoals de ggz, verslavingszorg, welzijn, Leger des Heils en de gemeentelijke afdeling Sociale Zaken, bespreekt wekelijks welke hulp de aangemelde jongeren nodig hebben en wie daarvoor gaat zorgen. Jongeren lopen er uit zichzelf binnen, of worden aangemeld door instanties. In dat laatste geval zoeken hulpverleners hen op om ze, zonodig met dwang, te helpen. Het aantal opvangplaatsen voor jongeren is het afgelopen jaar met 400 uitgebreid tot 755. Het meldpunt heeft tot nu toe 386 jongeren in begeleiding genomen. ‘Waar we voorheen de jongeren hielpen met pappen en nathouden, proberen we ze nu echt perspectief te bieden op een beter leven’, aldus de woordvoerster van de gemeente.
U kunt het hele artikel lezen in Zorg + Welzijn Magazine nummer 2, februari 2008