De tiende verjaardag van de decentralisaties roept bij betrokkenen weinig warme gevoelens op. Bij het Movisie debat 21 januari jongstleden werd aan de kleine 200 deelnemers de vraag gesteld welk woord als eerste bij je opkomt als je aan de decentralisaties denkt. Tien jaar jeugdwet, participatiewet en een herziene wet maatschappelijke ondersteuning, tien jaar de gemeente aan het roer: wat is je eerste associatie? De antwoorden waren in de geest van Blue Monday die dag: er ontstond in de zaal een woordwolk met ‘mislukt’ als kern.
Somberheid onterecht
Die somberheid is onterecht, zo leren de interviews in het boek Als we dat hadden geweten. Naar een beter lokaal sociaal domein dat verscheen ter gelegenheid van het jubileum van de decentralisaties. Het boek was vertrekpunt van gesprek op de Movisie bijeenkomst op 21 januari.
Praktijk weerbarstig
‘Integraal’, ‘nabij’, ‘meer ruimte voor professionals’, ‘meer ruimte voor burgers’, de ambities zoals verwoord tien jaar geleden staan kaarsrecht overeind. De praktijk is echter weerbarstig, op z’n zachtst gezegd. Met name gemeenten, landelijke overheden en bestuurders hebben werk te doen, zo leren de veertien interviews.
Beklaagd
De professionals die direct met burgers werken, zij die het beleid uitvoeren, vaak vanuit wijkteams, ontspringen op het eerste oog de dans. Sterker nog: ze worden beklaagd door het scala aan deskundigen dat in ‘Als we dat hadden geweten’ aan het woord komt. In vogelvlucht:
Uitvoerende professionals zijn in de afgelopen tien jaar bedolven onder individuele casuïstiek waardoor ze niet toekomen aan het ontwikkelen van collectieve oplossingen, aan het benutten van de kracht in de buurt of wijk waar ze werken. Ze lopen met hun ‘integrale ’plannen vast op de schotten van de lokale bureaucratie. Ze zijn de makkelijke vluchtheuvel voor bestuurders, directeuren en beleidsmakers die vonden en vinden dat er ‘anders’ gewerkt moet worden en daarom professionals nog maar eens naar een training of op cursus sturen.
Ze moesten keukentafelgesprekken voeren en generalist worden, termen waar nu niemand het meer over heeft. Ze hadden en hebben te weinig mandaat om zelf beslissingen te nemen, laat staan dat ze ook budget hebben waar ze zelf over kunnen beslissen. Ze ervaren, vergelijkbaar met hun cliënten, weinig bestaanszekerheid, maar dan op professioneel vlak; over twee jaar kan een andere organisatie het voor het zeggen hebben. Personele continuïteit, een bewezen succesfactor in hulpverlening, is dus geen gegeven, maar een probleem.
‘Sociaal professionals zijn het probleem niet’
Het is een bekend patroon in de discussie over het sociaal domein: sociaal professionals zijn het probleem niet. Sterker nog, ze weten tegen de beleidsklippen op vaak toch nog goede ondersteuning te bieden aan mensen die dat nodig hebben. Bijvoorbeeld door steeds beter af te stemmen met collega’s uit de eerste lijn zoals huisartsen en wijkverpleegkundigen of door creatief om te gaan met beleidsregels. Terwijl ze net als burgers slachtoffer zijn van onvoldoende doordacht beleid en gebrekkige financiering.
Sociaal werkers zijn geen halve heiligen
Hoe herkenbaar de riedel hierboven wellicht ook is, het is ook te makkelijk, en weinig inspirerend. Uitvoerende professionals, sociaal werkers in al hun diversiteit, zijn natuurlijk geen halve heiligen die enkel geplaagd worden door het vermeende onbenul van ambtenaren, wethouders en bestuurders.
Wijkteams leren moeizaam van elkaar
Zo werd in de interviews gemaakt voor ‘Als we dat hadden geweten’ ook benoemd dat die professionals zelf zich te veel op individuele hulpverlening zijn gaan richten, hun repertoire in de afgelopen tien jaar ‘geindividualiseerd’ hebben. En werd over wijkteams geconstateerd dat er opvallend grote verschillen zijn tussen de kwaliteit van wijkteams in gemeenten. En dat wijkteams maar moeizaam van elkaar leren.
Uitvoerende professionals zouden ook het initiatief kunnen nemen om met ambtenaren in hun gemeente leergemeenschappen te vormen om zo beleid en praktijk beter samen te laten oplopen. Bijvoorbeeld door individuele casuïstiek in hun werkgebied bij elkaar te leggen. Zo kunnen ze trends in beeld brengen waardoor wellicht meer collectieve oplossingen in beeld komen.
Sociaal werk politieker maken
Schrijver Harriët Duurvoort merkt tijdens het Movisiedebat 21 januari terecht op dat het wonderlijk is dat er twee journalisten nodig waren om de toeslagenaffaire aan het licht te brengen. Sociaal professionals moeten toch ook gezien hebben dat mensen hierdoor klem kwamen te zitten. Dergelijke kritiek sluit bij aan bij het al langer te beluisteren pleidooi dat sociaal professionals hun werk meer zouden mogen politiseren, politieker maken. Een interessante spiegel in deze is de Nederlandse politie die al een decennium lang aan de bel trekt over het groeiend aantal mensen met onbegrepen gedrag.
‘Wees minder wantrouwend’
Maar het belangrijkste kritiekpunt dat in ‘Als we dat hadden geweten’ klinkt, is dat uitvoerende professionals zich minder wantrouwend tegenover initiatieven van burgers mogen opstellen. Burgers zijn geen concurrenten en hoewel de kwaliteit van hun inzet ongetwijfeld een andere is dan die van professionals, want niet op basis van bewezen methodiek, wil dat niet zeggen dat die minder is.
Geen speelbal van beleid
In de eerste jaren van de decentralisaties werd gedacht dat wanneer je uitvoerende professionals maar goed in positie brengt kwetsbare mensen beter dan voorheen geholpen zouden worden. Dat is onwaar gebleken. Er is van beleid en bestuur meer nodig. Maar tien jaar decentralisaties laat ook zien dat er voor sociaal professionals ruimte ligt om meer te zijn dan de speelbal van dat beleid.
Piet-Hein Peeters schreef samen met Marcel Ham ‘Als we dat hadden geweten. Naar een beter lokaal sociaal domein’. Het boek over tien jaar decentralisaties verscheen onlangs bij uitgeverij Van Gennep.