En toch heb ik zo mijn twijfels bij de beleidsmatige mantra, die van hoog tot laag gereciteerd wordt en waarin in alle toonaarden de burger op de troon wordt gezet als cruciale factor voor zorg en welzijn in buurt en wijk. Dat ‘ja, maar’ dat bij mij zo irritant doorzeurt heeft zijn wortels in mijn directe leefomgeving. Als lid van een bewonersorganisatie ben ik gericht op de randvoorwaarden voor succes in bewonersbeheer. Dan heb ik het niet over buurt bbq’s en straatfeesten waarover ik soms wat badinerend praat, maar die wel degelijk leiden tot meer samenhang en een verhoogd gevoel van veiligheid in de directe woonomgeving. En zolang het beursgenoteerde koffiemerk samen met het k(l)eurig politiek neutrale Oranje Fonds het gezellige koffiedrinken met de buren subsidieert en onze topvoetballers hun ego opzij willen zetten voor teamarbeid, zie ik genoeg perspectief voor menige straat en buurt.
Nee, mijn twijfel ligt niet bij de burger, maar bij het professionele en bestuurlijk kader dat niet in staat is burgerbetrokkenheid te faciliteren. Dat kader wordt gevormd door wijkagenten, leefbaarheidadviseurs, directies van buurtscholen, wijkmanagers van de gemeente, wijkwethouders, en veldwerkers van zorg- en welzijnclubs. Dan heb ik het niet over competenties, maar over bereikbaarheid en beschikbaarheid.
In mijn wijk was het tot enige jaren geleden relatief eenvoudig een burgerinitiatief ter verbetering van leefklimaat of sociale veiligheid van de grond te krijgen. Er waren korte lijnen met professionals, en de directe face to face contacten bewerkstelligden dat alle neuzen snel in dezelfde richting stonden.
Anno 2012 hebben professionals in het kader van bezuinigingen en een onnavolgbare instellingslogica uren ingeleverd gekoppeld aan een bredere taakstelling en een topzwaar bureaucratisch harnas. Het gevolg: ik zie ze niet meer en communiceer uitsluitend nog per email. Het resultaat: van de vijf initiatieven die het ik afgelopen jaar heb genomen, komt er geen enkele van de grond. Dat zijn geen ambitieuze megaprojecten, maar bescheiden targets in tijd en nog minder geld, waarvan het belang door alle partijen wordt onderschreven.
Ze komen er ook niet omdat ik als vrijwilliger heb afgeleerd te dreinen en te pushen, te leuren en te zeuren, omdat vrijwilligerswerk in de buurt leuk moet blijven en niet moet ontaarden in het gemopper van een gefrustreerde ‘buurtburgemeester’. Inmiddels heb ik mijn vrijwilligerswerk beperkt tot mijn straat. Een buurman zijn, die boodschappen doet voor zijn zieke buurvrouw, geeft meer voldoening dat het trekken aan vijf dode paarden. Het zijn activiteiten die in geheel in lijn liggen van de verwachtingen die aan de burger worden gesteld in het kader van de Wmo/AWBZ transitie naar de wijken. Maar of ik daar mijn ‘Ja, maar’ gevoel mee kwijtraak?
Daan Vosskühler (1948) werkt als projectleider voor Stichting BottomUp Onderzoek en Advies. Hij houdt zich al meer dan 30 jaar als onderzoeker bezig met de vraag hoe welzijnswerk een vitale en patroondoorbrekende werksoort kan zijn in een land waar onderwijs, welzijn, veiligheid en bestuur hardnekkig categoraal blijven denken en werken.