De toename van vrouwen op de arbeidsmarkt heeft niet geleid tot een gelijke verdeling van vrouwen en mannen over verschillende beroepen. In tegenstelling tot wat feministen in de jaren ’70 en ’80 verwachtten, blijken vrouwen en mannen voorkeuren te hebben die met hun sekse samenhangen. En dat heeft soms onvoorziene maatschappelijke consequenties.
Twee gescheiden mannen wezen mij onlang op de ‘feminisering van de samenleving’. Hun kinderen wonen bij hun moeder, op school treffen zij veelal vrouwelijke leerkrachten en ook in het welzijnswerk en de zorg maken vrouwen de dienst uit. De rechterlijke macht is ook geen mannenbolwerk meer. Mannen kunnen het op termijn schudden, was hun boodschap.
Blijkbaar worden heren er onzeker van dat ze steeds vaker te maken krijgen met vrouwen op beslissingsbevoegde plaatsen, was vlug mijn conclusie. Mijn persoonlijk beeld is dat nog steeds vooral mannen de wereld runnen. Het zijn vrouwen die in de thuiszorg een vast contract moeten opgeven en als kleine zelfstandige aan de slag moeten. Het zijn bejaardenverzorgsters die tegen de grenzen van hun kunnen aanlopen, maar het zijn mannelijke bestuurders die bij mij komen lobbyen. Vrouwelijke gezinscoaches zijn overwerkt, mannelijke leidinggevenden hebben daar bestuurlijk geen antwoord op.
Ik ben blij dat ik het gesprek over feminisering ben aangegaan. Ik snap de frustratie en ervaar ook dat ontwikkelingen niet altijd in de meest wenselijke richting gaan. De geschiedenis leert echter dat er in 30 jaar veel kan veranderen. Ik denk niet dat mannen dan niets meer in de melk te brokkelen hebben. Een beetje concurrentie van vrouwen zal hen goed doen. Maar we moeten ook reëel zijn. De grootste uitdaging blijft om voldoende mensen te motiveren om überhaupt in de publieke sector te gaan werken. Daarbij past geen kieskeurigheid over geslacht.