Maartje Bootstra is gezinsvoogd bij Veilig Thuis in Amsterdam. Vechtscheidingen zijn dagelijkse kost in haar werk. Eén vader is Maartje altijd bijgebleven: hij probeerde met scheldpartijen en dreigementen meer contact met zijn zoontje af te dwingen.
‘Boze ouders maak ik vaker mee, maar deze man wist echt onder mijn huid te kruipen. Ik was als gezinsvoogd betrokken bij dit gezin van gescheiden ouders en een kindje van drie jaar. Het jongetje woonde bij moeder en had een omgangsregeling met vader. Die kon verbaal flink agressief zijn. Hij bedreigde moeder steeds vaker dat er iets met haar zou gebeuren. Moeder vond het niet meer verantwoord dat hij hun zoontje zonder toezicht zou zien en stopte de omgangsregeling. Vader keerde zich toen tegen mij.
Hij belde vaak wel twintig keer achter elkaar en schold me dan de huid vol omdat ik hem zijn kind niet liet zien. Hij zou me wat aandoen als hij me op straat zou tegenkomen. Zelfs de politie waarschuwde me voor hem. Iedere keer dat hij belde – hij weigerde gesprekken op kantoor – was ik zo boos en gefrustreerd dat ik dit liet gebeuren. Ik vatte wat hij zei persoonlijk op en kon het thuis niet loslaten.
Als ik zag dat hij gebeld had, werd ik spontaan zenuwachtig. Ik wist dat hij dan nog bozer was dan anders, omdat hij me niet direct te pakken kreeg. Liefst belde ik niet terug, maar het is natuurlijk onderdeel van mijn werk.
Ik heb veel gehad aan mijn gedragswetenschapper en aan mijn teamleider, die me lieten inzien dat hij dit gedrag inzette om zijn kind te kunnen zien. Het was een lange weg, maar door grenzen te stellen tijdens de telefonische gesprekken werd het steeds beter. Als hij begon met schelden en dreigen, kreeg hij de keuze: een gesprek voeren zonder dreigen en schelden óf later terugbellen.
In het begin hing hij dan meteen op. Op een gegeven moment kreeg hij door dat hij zo niet verder kwam, zei hij dat het niet persoonlijk was, maar dat hij zo boos werd omdat hij zijn kind niet kon zien. Hij wilde zien hoe zijn zoontje dingen leerde, hem verzorgen, papa voor hem zijn. Daarop kon ik aansluiten met erkenning en oprecht begrip, maar kon ik ook uitleggen dat zijn agressieve gedrag dat onmogelijk maakte.
Dat kon hij steeds beter inzien en de gesprekken verliepen rustiger. Toen pas kon ik mijn taak goed uitvoeren: samen met de ouders een plan maken om te zorgen dat het jongetje beide ouders kon blijven zien, zonder last te hebben van onderlinge spanningen. Vader kon eindelijk luisteren naar de voorwaarden waaraan hij zich diende te houden.
Deze casus heeft me uiteindelijk veel gebracht. Ik sta nu sterker in mijn schoenen. Ik kan beter aangeven waar mijn grenzen liggen en geef die sneller aan. Ik had deze vader al vroeg veel te ver laten gaan. Ik weet beter waar ik sta als professional en wat ik aan mezelf heb als een ander mijn grenzen over dreigt te gaan. Ik kan nu beter op mezelf vertrouwen als een instrument in de zorg.’