In deze kabinetsperiode moet er een nieuwe Wet op de
jeugdzorg tot stand komen, zo is afgesproken in het Regeerakkoord. De wet moet
de huidige Wet op de jeugdhulpverlening, die maar een klein deel van de
jeugdzorg beslaat, vervangen. De nieuwe wet moet ertoe leiden dat de drie
sectoren binnen de jeugdzorg – de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming en de
jeugd-ggz – beter met elkaar gaan samenwerken. Tot nu toe gebeurt dat
onvoldoende, met het gevolg dat vooral kinderen met complexe problemen, die hulp
nodig hebben uit meerdere sectoren tegelijk, niet goed worden geholpen. Met het
regeringsstandpunt ‘Regie in de jeugdzorg’ uit 1994 werd een begin gemaakt met
het aanbrengen van meer samenhang tussen de drie sectoren. Er kwamen Bureaus
Jeugdzorg van de grond, die de aanmelding, diagnostiek, indicatie en
zorgtoewijzing centraal moesten regelen. De vooruitgang die hiermee inmiddels is
geboekt moet in de nieuwe wet worden verankerd.
Voor deze wet baseren de ministeries van Justitie en VWS zich vooral op
twee adviezen. Het eerste advies, van de Projectgroep Toegang, verscheen
afgelopen zomer. Het beschrijft welke functies de Bureaus Jeugdzorg moeten
hebben: aanmelding, onderzoek, diagnostiek, indicatiestelling en zorgtoewijzing.
Voor die taken zou een deel van de ambulante jeugd-ggz van de Riaggs en de
kinderbescherming moeten worden overgeheveld naar de jeugdzorg. De
specialistische kinder- en jeugdpsychiatrie zou buiten de jeugdzorg blijven.
Kritiek op dit advies kwam er voornamelijk van GGZ-Nederland. Die wilde van
overheveling van de Riagg-jeugdzorg niets weten. In haar visie zouden
Riagg-medewerkers op deeltijdbasis moeten worden gedetacheerd bij de Bureaus
Jeugdzorg. In de praktijk gebeurt dat al.
Geen vast budget
Het huidige advies gaat echter nog een forse stap verder. De commissie had
de opdracht een bestuurlijk kader aan te geven voor de Wet op de jeugdzorg. Bij
het bepalen wat wel en niet onder de Wet op de jeugdzorg moet vallen maakt de
commissie onderscheid tussen drie typen hulpvragen: opvoedings- en opgroeihulp,
bescherming en geneeskundige zorg. De eerste liggen op het terrein van de
ambulante jeugdhulpverlening en jeugd-ggz en vallen onder de jeugdzorg. Alleen
de informatie- en adviesfunctie van de jeugdhulpverlening zou bij de gemeente
moeten liggen. Ook de kinderbescherming valt onder de jeugdzorg. Kinderen die
via de strafrechter in een justitiële inrichting zijn geplaatst niet, hoewel de
commissie erkent dat er een nauwe samenhang bestaat tussen opvoedingsproblemen.
Het derde type hulpvragen betreft de vraag naar geneeskundige zorg, zoals de
kinder- en jeugdpsychiatrie. Die valt buiten de jeugdzorg. Volgens de commissie
gaat de kinder- en jeugdpsychiatrie voornamelijk over ‘de biologie van het
gedrag’ en hoort daarom thuis in het geneeskundig circuit. Ook de licht
verstandelijk gehandicapte kinderen vallen buiten de jeugdzorg.
De commissie Günther bedeelt het Bureau Jeugdzorg een breed takenpakket
toe. Niet alleen de zorgtoewijzing, maar ook de uitvoering van de hulp wil ze
voor een deel onderbrengen bij de Bureaus Jeugdzorg. De Bureaus moeten de
intensieve ambulante hulpverlening, de justitieel opgelegde hulp en de plaatsing
in pleeggezinnen uitvoeren. Hiervoor zouden de multifunctionele organisaties
(mfo’s) in de jeugdhulpverlening en de Riagg-jeugdsecties samen met de Bureaus
Jeugdzorg omgevormd moeten worden tot één organisatie voor de jeugdzorg, die een
regio bestrijkt van 500.000 inwoners. Voor de indicatiestelling en
zorgtoewijzing hoeven geen aparte juridische organen in het leven te worden
geroepen. Die werken volgens de commissie maar contra-productief. De
onafhankelijkheid van de indicatiestelling en zorgtoewijzing is volgens haar ook
goed te waarborgen door een College van Toezicht en een review-regeling, waarmee
een onafhankelijk orgaan elk half jaar toetst of de hulp aan een jeugdige naar
behoren is verlopen. Bij de zorgtoewijzing wordt bepaald welke hulpvormen –
modules – een jeugdige nodig heeft. De casemanager, die de zorg voor de jeugdige
coördineert, koopt die modules vervolgens in. Dat kan bij het Bureau Jeugdzorg
zelf, maar ook bij andere, eventueel particuliere, aanbieders.
De commissie pleit voor één financieringssysteem voor de jeugdzorg. Zij is
vooralsnog geen voorstander van AWBZ-financiering. Enerzijds omdat deze regeling
daar in wezen niet voor is bedoeld, anderzijds omdat de AWBZ op dit moment volop
in discussie is. Ze denkt meer aan een systeem waarbij al het geld dat nu vanuit
verschillende ministeries naar de jeugdzorg gaat, wordt overgeheveld naar de
provincies en grootstedelijke regio’s. Die sluizen dat geld weer door naar de
Bureaus Jeugdzorg. De besteding van het budget en het beleid voor de jeugdzorg
wordt op basis van regiovisies bepaald, waarbij de Bureaus een belangrijke
inbreng hebben. De geïndiceerde hulp wordt bekostigd op basis van
functiegerichte financiering. De instellingen krijgen geen vast jaarlijks
budget, maar worden betaald voor de specifieke hulpvorm die ze leveren.
De commissie wil de leeftijdsgrens van achttien jaar loslaten.
Opvoedingsproblemen betreffen ook vaak jongeren ouder dan achttien jaar. Een
stringente leeftijdsgrens kan dan de voortgang van de hulpverlening belemmeren.
Voorts legt de commissie prioriteit bij de intensieve ambulante gezinshulp,
boven (semi-)residentiële opname. De commissie gaat van het standpunt uit dat
het kind het beste in de eigen leefsituatie kan opgroeien. Lukt dat niet, dan
zou het naar een pleeggezin moeten. Pas als dat onmogelijk is komt opname in een
internaat in zicht. Voor de intensieve gezinshulp zou extra geld moeten worden
vrijgemaakt. Op termijn kan een deel van het geld voor internaten daarvoor
worden gebruikt.
Onvoldoende argumenten
De kans dat er veel wordt overgenomen uit dit advies lijkt niet groot. Al
tijdens de aanbieding distantieerden staatssecretaris Vliegenthart en minister
Korthals zich van enkele essentiële onderdelen. Zo zijn zij het er niet mee eens
de jeugdafdelingen van de Riagg te scheiden van de overige voorzieningen in de
kinder- en jeugdpsychiatrie. Volgens hen wordt er op dit moment al op een
bevredigende manier intensief samengewerkt tussen de jeugd-ggz en andere
sectoren van de jeugdzorg. Die praktijk is voor hen juist het vertrekpunt voor
de nieuwe wet. Evenmin zijn de bewindslieden het eens met het voorstel om de
Bureaus Jeugdzorg samen te voegen met de geïndiceerde jeugdzorg. De commissie
geeft daar volgens hen onvoldoende argumenten voor aan. Een dergelijke
concentratie stemt ook niet overeen met het accent op vraaggestuurde zorg en met
het voorstel om met een inkoopmodel te werken. Bovendien zou de samenvoeging
leiden tot nieuwe reorganisaties die afwijken van de lopende
organisatie-perikelen als gevolg van ‘Regie in de jeugdzorg’. En dat willen ze
niet. Het voorstel om plaatsingen in justitiële inrichtingen buiten de jeugdzorg
te houden, willen ze nog bezien. Wel merken ze daarbij op dat ook zij vinden dat
de samenhang met de rest van de jeugdzorg van belang is.
Bij betrokken organisaties in de jeugdzorg stuit vooral het voorstel om de
uitvoering van de hulp onder te brengen in de Bureaus Jeugdzorg op felle
kritiek. Tom van Yperen van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn: ‘De
Bureaus Jeugdzorg en de mfo’s moeten in elkaar opgaan. Een casemanager van het
Bureau Jeugdzorg koopt modules in en wel bij de organisatie waarbij hij zelf in
dienst is. Belangenverstrengeling ligt dan op de loer. Van onafhankelijke,
integrale en objectieve indicatiestelling en zorgtoewijzing, wat juist beoogd
werd met de Bureaus Jeugdzorg, is dan weinig sprake meer. Een College van
Toezicht en reviews zijn daar onvoldoende waarborgen voor. Dat is toetsing
achteraf, terwijl die juist in het systeem zelf moet zitten.’
Het is hem onduidelijk waarom de kinder- en jeugdpsychiatrie buiten de
jeugdzorg moet vallen. ‘Dat de kinder- en jeugdpsychiatrie in het geneeskundig
circuit thuis hoort vind ik een raar argument. Er wordt juist gestreefd naar
integratie. Bovendien is lang niet alles wat in die sector gebeurt alleen
geneeskundig. Als de commissie hiervoor kiest om pragmatische redenen – de
kinder- en jeugdpsychiatrie is mordicus tegen opgaan in de jeugdzorg – dan moet
ze dat gewoon zeggen. Bovendien is het mij niet duidelijk hoe dan de toewijzing
naar de kinder- en jeugdpsychiatrie precies plaatsvindt. Wijst het Bureau
Jeugdzorg de modules toe, of doet de kinder- en jeugdpsychiatrie dat zelf? De
Projectgroep Toegang ging ervan uit dat de huisarts bij een vermoeden van
psychiatrische problematiek kinderen direct kan doorverwijzen naar de kinder- en
jeugdpsychiatrie. Maar de instelling stuurt dan het indicatierapport naar het
zorgtoewijzingsorgaan, dat wel ondergebracht is bij het Bureau Jeugdzorg maar
een onafhankelijke status heeft. Dat orgaan bekijkt ook of er behalve
psychiatrische hulp nog andere vormen van hulp nodig zijn. Die samenwerking is
niet vrijblijvend. Maar in dit advies lees ik niet hoe de samenwerking dwingend
opgelegd kan worden. Daarvoor biedt dit advies de jeugdzorg onvoldoende
instrumenten.’
Schrijnende gevallen
Ronduit teleurgesteld over het advies van de commissie Günther is de VOG.
‘Een gemiste kans’, volgens de ondernemersorganisatie voor welzijn,
hulpverlening en opvang. René van Dijk van de VOG: ‘Wij willen dat er één
stelsel voor jeugdzorg komt waarin alle sectoren zijn ondergebracht. Volgens het
advies worden nu wel onderdelen van de jeugdbescherming en van de jeugd-ggz in
de Wet op de jeugdzorg opgenomen, maar voor de rest blijft alles bij het oude.
De kinder- en jeugdpsychiatrie, de voorzieningen voor licht verstandelijke
gehandicapte jeugd en de justitiële inrichtingen blijven zelfstandig
voortbestaan, met hun eigen regime. Terwijl juist op het snijvlak van die
voorzieningen nog veel winst te behalen valt. De schrijnende gevallen die de
publiciteit halen betreffen juist jeugdigen die niet precies in een hokje te
plaatsen zijn en waarvoor niemand zich verantwoordelijk voelt. Daarvoor is
samenwerking tussen de drie sectoren zo belangrijk. Er is de afgelopen jaren
ervaring opgedaan met het ontwikkelen van zorgprogramma’s. Daaruit blijkt dat
veel programma’s in de jeugdzorg spaak lopen op het bestaan van de gescheiden
sectoren. Daar kom je vanzelf achter als je uitgaat van het probleem van het
kind. Ik had ook verwacht dat de commissie met een heldere probleemanalyse zou
komen. Dat is niet gebeurd. Nu lijkt het erop dat ze al bij voorbaat rekening
heeft gehouden met de weerwil van de psychiatrie. Maar het is niet haar taak om
een politieke afweging te maken.’
Onbegrijpelijk vindt de VOG het ook dat de commissie pleit voor een Bureau
Jeugdzorg dat zelf intensieve hulp en pleegzorg aanbiedt, zonder onafhankelijke
toewijzing. Van Dijk: ‘Daarmee verdwijnt tevens een marketinginstrument, waarmee
je helder kunt krijgen aan wat voor voorzieningen in de regio behoefte
is.’Ook de prioriteit die de commissie legt bij de intensieve gezinshulp
boven internaatshulp is de VOG in het verkeerde keelgat geschoten. Van Dijk:
‘Dit gaat in tegen vraaggestuurde zorg die de commissie zo hoog in het vaandel
zegt te dragen. Gezinsgerichte hulp is prima, maar er blijven gevallen waarin
plaatsing in een internaat voor het kind en het gezin de beste oplossing is. Je
moet kijken of er combinaties mogelijk zijn, zoals dat gebeurt met
zorgprogramma’s. Maar uit dit advies krijg ik de indruk dat de commissie niet
die groep jeugdigen voor ogen heeft gehad waarvoor al deze nieuwe ontwikkelingen
eigenlijk bedoeld zijn, maar jeugdigen bij wie de situatie nog niet vreselijk
uit de hand is gelopen.’
In een eerste reactie op het advies van Günther zegt ook het
Interprovinciaal Overleg (IPO) kritisch te staan tegenover de voorgestelde
verbreding van het Bureau Jeugdzorg. Dick van Hemmen: ‘Als je zowel de indicatie
en zorgtoewijzing plus de uitvoering bij elkaar zet komt de onafhankelijkheid op
de tocht. Met een College van Toezicht en reviews kun je natuurlijk wel weer
oplossingen verzinnen, maar de vraag is of je nu eerst een probleem moet creëren
waarvoor je dan een oplossing gaat zoeken.’GGZ Nederland wil pas een reactie
geven als Vliegenthart heeft gereageerd op het voorstel dat de koepel voor
geestelijke gezondheidszorg haar eind november heeft gestuurd. In dat voorstel
biedt de organisatie aan een geoormerkt bedrag van 11 tot 15 procent van het
Riagg-jeugdzorg budget te besteden aan Riagg-deskundigheid ten behoeve van
indicatie en diagnostiek in de bureaus. Over de psychiatrische inbreng in de
bureaus wil ze meerjarenafspraken maken met de staatssecretaris./Maria van
Rooijen