In 1995 startte in zeven gemeenten het project Lokale
Ondersteuningsteams van het Landelijk Centrum voor Opbouwwerk (LCO) en de
Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie (SMVP). Opbouwwerkers en agenten
gingen in duo’s aan de slag om buurtbewoners te ondersteunen bij het zelfstandig
aanpakken van problemen op het gebied van leefbaarheid en veiligheid. Na een
escalatie van problemen in 1994 in de Indische Buurt kreeg het Bewoners
Innovatieteam Zwolle (BITZ) de taak het vertrouwen van bewoners in de gemeente
en de instellingen te herstellen.
Joyce Hes onderzocht de effecten van deze aanpak in de Zwolse buurt, die ze
als een volksbuurt typeert. ‘De inkomens zijn laag. Zelf gebruik ik liever geen
stigmatiserende termen als achterstandswijk. Daarom heb ik een model ontwikkeld
om de druk op een buurt te meten. Verschillende factoren bepalen die druk.
Armoede en werkloosheid bijvoorbeeld, of de mate van heterogeniteit. Dan doel ik
niet alleen op verschillende etnische bevolkingsgroepen, maar ook op jongeren en
ouderen die in zo’n buurt met elkaar moeten leven. Hoewel er ook studenten
wonen, heeft de Indische Buurt een relatief homogene bevolking. Wel zijn er
vanaf de jaren zeventig probleemgezinnen geplaatst, waaronder een aantal
bewoners met een strafrechtelijk verleden. Een aantal mensen is de baas gaan
spelen in de buurt, die vervolgens een steeds slechter imago kreeg. Dat was heel
jammer, want de bewoners vinden hun buurt gezellig en zijn er heel trots
op.’
U constateert dat de buurt extra aandacht kreeg van
instellingen, die echter allemaal langs elkaar werkten. Wat was het resultaat
daarvan?
‘Dat problemen konden escaleren. In 1994 liepen problemen tussen een
Antilliaanse en een Nederlandse familie zo uit de hand, dat de ME erop af kwam.
Moet je je voorstellen, de hele Nederlandse pers schreef erover en in de buurt
kregen ze een soort Tweede Wereldoorlog-gevoel. De buurt kreeg daardoor een heel
slecht imago. Als instellingen beter hadden geluisterd naar signalen uit de
buurt, hadden ze kunnen voorkomen dat problemen zo uit de hand liepen. Toen
hebben de woningcorporaties en welzijnsorganisatie Stad & Welzijn de handen
ineengeslagen en met de politie het BITZ opgericht. Dat team bestaat uit Joop,
Freddy en Wessel. Joop is opbouwwerker, Freddy is van een woningcorporatie en
Wessel is de wijkagent. Als er iets is, spreken bewoners hen direct aan en gaan
ze met die mensen mee. Ze zeggen: “Wij hebben 350 spreekkamers”. En Joop zegt
altijd: “Iedereen heeft recht op een plekje onder de zon”. Dat klinkt heel
simpel, maar die leus spreekt de bewoners ontzettend aan. Ze hebben veel
contacten en hun lijntjes met de instellingen zijn kort, ook met hun besturen.
Daardoor krijgen ze snel iets voor elkaar. Als het BITZ er in 1994 al was
geweest, hadden de problemen nooit zo kunnen escaleren.’
Het LCO en de SMVP gingen ervan uit dat onveiligheid het
grootste probleem in de buurt was. Klopte dat?
‘Nee, althans niet als je kijkt naar de onveiligheidsgevoelens die
bewoners er nu hebben. Op een middag heb ik een groep buurtbewoners drie
stellingen voorgelegd. De eerste luidde dat de problemen in ’94 ontstonden
doordat de instanties teveel voor de buurt deden en zich er teveel mee
bemoeiden. De tweede was dat instellingen te weinig voor de buurt deden en niet
bereikbaar waren als je ze nodig had. Derde stelling was dat de problemen in die
tijd sterk overtrokken waren, dat het negatieve imago van de buurt het grootste
probleem was en dat de negatieve en stigmatiserende publiciteit in dat beeld
paste. In de laatste stelling herkende een overgrote meerderheid van de
aanwezigen zich het meest.’
Het was uw bedoeling om ook de Slaghekbuurt in Rotterdam te
onderzoeken. Waarom hebt u daarvan af gezien?
‘Omdat het me niet lukte via de welzijnswerkers bij de bewoners terecht
te komen. Dat vind ik nog steeds erg jammer, want de Slaghekbuurt is met haar
veel heterogenere bevolkingssamenstelling weer heel anders dan de Indische
Buurt. Instellingen schermen bewoners af op een gigantische manier, want het zou
toch heel vervelend zijn als we horen dat het in die buurt allemaal niet zo goed
loopt?’
Opbouwwerkers zijn toch de aangewezen figuren om een
onderzoeker met bewoners in contact te brengen?
‘In principe wel. Maar het is de vraag of zij willen dat ik als
onderzoeker met die mensen ga praten over hun eigen handelen. Overigens geef ik
de opbouwwerkers in de Slaghekbuurt nog het voordeel van de twijfel. Ik gebruik
graag de metafoor van het flatgebouw. In het souterrain zitten de bewoners, die
dreigen te verzuipen omdat het water de fundamenten al lang aantast. Op de
begane grond zijn eerstelijnswerkers aan het pompen om de bewoners niet te laten
verzuipen. Bovenin zitten allemaal lieden die gezellig over de Maas uitkijken en
denken dat het allemaal best goed gaat. De lift in die flat doet het gewoon
niet. Dat houden ze maar liever zo. Als die lift gaat werken, komen ze boven in
de problemen.’
Als onderzoekerster kunt u toch zelf ook bij mensen
aanbellen?
‘Dat kun je doen als journalist. Maar ik ben wetenschappelijk
onderzoeker en wil via de geëigende kanalen kijken hoe het allemaal werkt. Dan
ga ik niet stiekem zelf naar bewoners toe. Het heeft trouwens niet alleen te
maken met afschermen, maar ook met onzekerheid. De beroepskrachten in de
Slaghekbuurt werkten onder grote druk. Zij dreigden zelf ook te verdrinken. Soms
denk ik dat ze boven in dat gebouw niet bereid zijn problemen echt op te lossen.
Bureau Knorrendeel vindt dit en wethouder Dittemedat vindt dat en alle problemen
worden rondgepompt: iedereen schuift ze naar het bord van een ander en iedereen
verdient er zijn brood mee. Goede opbouwwerkers en andere hulpverleners werken
vaak tegen de klippen op. In de Indische Buurt daarentegen draaide het goed en
hadden beroepskrachten dus geen enkele reden om bewoners voor mij af te
schermen. Men had er een open houding.’
Is het BITZ erin geslaagd het vertrouwen van de bewoners in de
gemeente en de instellingen te herstellen?
‘Absoluut. Het driekoppige team is het gezicht van de instellingen. Als
je huis is uitgebrand, helpen zij je met opruimen. Dat werkt. Veel gemeenten
zijn bezig met ingewikkelde toekomstsecenario’s. Doelgroepen worden vaak
geproblematiseerd, gecriminaliseerd en gestigmatiseerd. Het is beter om van het
idee van participatie uit te gaan. In de praktijk gaat het om heel simpele
dingen als speeltuintjes, het ophalen van vuilnis, verkeersonveiligheid en
voldoende groen. Buurtbewoners kunnen zelf precies aangeven hoe problemen op te
lossen zijn. In de Indische Buurt is het Groene Lint een groot succes geworden.
Daar gaat het om onder meer stukjes groen en speelvoorzieningen. De bewoners
zijn er heel erg tevreden over. Vooral omdat ze het gevoel hebben dat ze er zelf
voor hebben gezorgd dat het er kwam.’/Kees Neefjes