In recente kabinetsstukken komt de regiovisie niet
meer voor. Maar welke plannen het rijk ook heeft met de regiovisies, de
provincie Groningen gaat er mee door, zegt provincievoorlichter Joske Kluvers
zeer beslist. Concrete resultaten van de regiovies van de afgelopen jaren kan ze
echter niet direct noemen. ‘We werken aan de regiovisies omdat het onze ambitie
is, niet omdat het van het rijksbeleid moet. We maken dat ook niet afhankelijk
van concrete resultaten, maar van onze visie op de rol die de provincie heeft.
De provincie draagt als onafhankelijke partij bij aan de sturing van de zorg op
regionaal niveau. We willen een objectieve functie als regisseur spelen.’
Kluvers geeft als voorbeeld de recente initiatieven rond de huisartsenzorg,
waarbij de provincie de samenwerking tussen zorgaanbieders probeert te
stimuleren om het werk van huisartsen in Groningen aantrekkelijker te maken. In
sommige regio’s dreigt een ware leegloop aan huisdokters.
Wrevel
Naast de visies voor de ouderenzorg, gehandicaptenbeleid en ggz heeft
de provincie nu het plan voor één overkoepelende regiovisie. Kluvers: ‘Dat is
efficiënter en het maakt het makkelijker relaties met andere beleidsterreinen te
leggen als wonen, vervoer en welzijn. Allerlei plannen voor specifieke groepen
kunnen daarin beter worden ondergebracht.’
Goede bedoelingen heeft de provincie genoeg, maar ze is nogal
wisselvallig in de uitvoering van haar regierol, stelt Andries Kroese. Hij is
consulent bij de Samenwerkende Patiënten- en Consumentenorganisaties (SPC), de
koepel van regionale patiënten- en consumenten platforms in de provincie
Groningen. Kroese is al lange tijd betrokken bij de regiovisies ouderenzorg en
gehandicaptenbeleid.
Sinds 1994 ontwikkelde de provincie met allerlei partijen in maar
liefst acht deelregio’s regiovisies ouderenzorg. In sommige gebieden, zoals de
stad Groningen, zaten de provincie en de gemeente elkaar danig in de weg,
oordeelt Kroese. ‘Dat was geen succes. Het was niet altijd duidelijk wat tot de
gemeentetaak behoorde en wat tot de regiefunctie van de provincie. In andere
regio’s, zoals het Groningse Westerkwartier (rond Zuidhorn en Marum), was wel
een duidelijke rol weggelegd voor de provincie. Dat leverde een hechte
samenwerking op rond de zorg voor ouderen, tussen ouderenorganisaties,
corporaties, instellingen en gemeenten.’
Volgens Kroese neemt de provincie haar regierol vaak ’te hooi en te
gras’ waar. ‘Dat kun je nauwelijks een structurele regierol noemen, daarvoor is
de ondersteuning te wisselvallig. Aanvankelijk zet ze vaak zwaar in met ruime
faciliteiten, stelt ze ambtenaren vrij voor begeleiding en willen ze de
behoeften van gebruikers grondig onderzoeken. Later beperkt de inbreng van de
provincie zich vaak tot het bezoek van ambtenaren aan vergaderingen.’
Bestuurders zijn niet altijd op de hoogte van de ontwikkelingen en de
coördinatie is nogal eens slordig. Provinciale initiatieven hebben te vaak een
‘hapsnap’ karakter, vindt Kroese. ‘Er zijn allerlei initiatieven als de
woonplannen voor ouderen, de regionalisering van de huisartsenzorg, rond
patiëntenvervoer. Die staan dan weer los van de regiovisie, zodat er geen
overleg is met de gebruikers, de ouderenbonden en gehandicaptenorganisaties. De
provincie slaagt er nog niet in een visie te hanteren. Daarover bestaat
wrevel.’
Op elkaar uitgekeken
Voor bestuurskundige Jeroen van Wijngaarden, docent-onderzoeker aan het
instituut Beleid en Management Gezondheidszorg (Erasmusuniversiteit), is de
regiovisie een voorbeeldcase voor zijn onderzoek naar sturing in netwerken.
‘Niemand voert in dit soort netwerken de boventoon, noch provincie, noch
instellingen, noch patiënten, noch verzekeraars. Hoe kun je dan toch stimuleren
dat er een duidelijke richting uitkomt? Soms lukt het en soms niet. Niemand
heeft de beslissende macht. Ik kijk hoe je er toch richting in aan kunt geven,
zodat er toch iets gezamenlijk uitkomt.’
Van Wijngaarden publiceerde samen met Robbert Huijsman in 1999 het boek
‘Schakelen met visie. Regiovisies in de ouderenzorg’. Ook hij was betrokken bij
de begeleiding van de regiovisie in de regio Zuid-Holland Noord (rond
Leiden).
De regiovisie is zowel een document als een proces. In het document geven
de partijen hun visie op hoe de gezondheidszorg er in de toekomst in de
verschillende sectoren uit moet zien, soms ook in samenhang met aanpalende
sectoren als wonen, welzijn en vervoer. Tegelijk is ‘de regiovisie’ een proces
waarbij partijen aan tafel zitten, gezamenlijk optrekken om elkaar te leren
kennen en tot uitwisseling van ideeën komen. Het concretiseren van die ideeën is
vaak het grote probleem, stelde Van Wijngaarden vast. ‘Op een gegeven moment
krijgen partijen de behoefte aan resultaten. Dat is nodig, anders raken ze op
elkaar uitgekeken. Na een tijdje zie je dat vooral de grotere zorgaanbieders,
ook wel andere kanalen vinden om zaken sneller te regelen. Die hebben de
regiovisie niet meer zo nodig en vragen zich dan af of het ze nog wel een
meerwaarde is. Ze zien het als te bureaucratisch, te veel gepraat. Wil de
regiovisie blijven bestaan, dan is de truc om het meer resultaatgericht te maken
en het in kortere procedures te vatten. Het kan vaak efficiënter. Ook moet het
leren en het monitoren van het proces er veel meer inkomen.’
Leermoment
In 1995 werd de Wet op de Bejaardenoorden buiten werking gesteld en
raakten de provincies hun bemoeienis met de ouderenzorg grotendeels kwijt. Door
de regiovisies kregen ze weer een middel om zich met die sector te bemoeien. In
verschillende provincies zijn inmiddels ook regiovisies opgesteld rond
jeugdzorg, gehandicaptenzorg, ggz en ziekenhuiszorg. Van Wijngaarden:
‘Provincies waren vaak stimulator van het geheel. Daarbij bleef de regiovisie
los staan van andere stimuleringsmiddelen in de zorg. Het staat vaak los van de
bouw en planning van instellingen. Vaak zijn er ook weinig middelen aan
verbonden. Hierdoor heeft de regiovisie weinig status. Voor de jeugdzorg en
ouderenzorg heeft het wel enige invloed. Maar voor andere sectoren als de ggz en
de gehandicaptenzorg heeft het geen wettelijke basis en daardoor weinig
invloed.’
Terwijl de regionale patiëntenplatforms (rpcp’s) en de provincies het
een mooi instrument vinden, gingen zorgaanbieders en zorgverzekeraars het middel
steeds meer kritiseren. ‘Zorgaanbieders hebben vaak het gevoel dat ze zelf
dingen sneller voor elkaar kunnen krijgen. Ze betrekken de patiënten op een
andere manier. Veel zorgvernieuwingsprojecten – zoals CvA-projecten voor mensen
met een hersenbloeding – beginnen vaak op initiatief van instellingen, die
rechtstreeks een specifieke patiëntenvereniging erbij betrekken. Daardoor worden
de regionale platforms soms gepasseerd. Voor het functioneren van het rpcp kan
dat een probleem zijn.’
Een regiovisie komt alleen onder voorwaarden goed van de grond, stelde
Van Wijngaarden vast. ‘Er zijn duidelijke gegevens nodig over de vraag naar
zorg. Cijfers bijvoorbeeld van de regionale indicatie-organen en de
gemeentelijke gezondheidsdiensten. De GGD’s gaan epidemiologische gegevens
verzamelen voor het nieuwe gemeentelijk zorgbeleid.’
Wil een regiovisie slagen, dan moeten er ook meer leermomenten in het
proces worden ingebouwd, stelt Van Wijngaarden. ‘We maken een regiovisie, maar
kijken bijna nooit of we ook dichter bij die visie komen. Het moet veel meer een
leercyclus worden. Het is het dilemma van Paars: je begint op grote schaal
beleid te maken, maar niemand ziet wat je bereikt hebt. De regiovisie zet van
alles in gang, maar niemand weet precies wat er bereikt is. Als je de
wachttijden wilt verkorten, moet je eerst weten wat die wachttijden zijn. Als je
daarvoor een project in het leven roept, moet je naderhand vaststellen of die
wachttijden verminderd zijn.’
Monitoren
Een regio waar de regiovisies wel succesvol zijn, is Zuid-Holland
Noord. Instellingen hebben hier samen met de zorgverzekeraar en het regionale
patiëntenplatform een eigen bureau opgezet, dat de regierol van de provincie
heeft overgenomen. Volgens Van Wijngaarden heeft dit het proces efficiënter
gemaakt. ‘Hier is de regiovisie echt iets van alle partijen geworden.
Gezamenlijk financieren zij het bureau. Niet de provincie is de motor, dat zijn
de partijen gezamenlijk. Het enthousiasme in Zuid-Holland Noord om er zelf mee
door te gaan, is uniek. Mensen zien zelf de meerwaarde. Als het te
bureaucratisch dreigt te worden, gaan ze het in kleinere ronden doen. Ze hebben
zelf het initiatief tot prestatiemeting genomen.’ Het rpcf speelt een
belangrijke rol: het patiëntenplatform heeft kwaliteitseisen opgesteld waar de
zorg aan moet voldoen. De zorgaanbieders hebben dat overgenomen. Ook als de
regiovisie zou verdwijnen is het in Zuid-Holland Noord een nuttig hulpmiddel
geweest. ‘Het netwerk daar is zo sterk dat ze die regiovisie helemaal niet meer
nodig hebben. Als er een nieuw instrument komt dat op een efficiënte manier
werkt, dat resultaatgericht is en goed gemonitord wordt, dan heeft het kans van
slagen. Het bouwen van een netwerk op regionaal niveau kost ook tijd. Dat is ook
lastig.’
Van Wijngaarden noemt het voorbeeld van 25 verzorgingshuizen in een
regio, die af en toe informatie uitwisselden, maar die elkaar verder nauwelijks
kenden. ‘Dan komt er een regiovisie en dan moeten ze één gezamenlijke
vertegenwoordiger sturen die namens al die instellingen aan een overleg
deelneemt en besluiten gaan nemen. Die vertegenwoordigingsstructuur moet zich
ontwikkelen en die man moet mandaat krijgen. Dat is ook heel lastig. Dat moet
groeien, dat heeft tijd nodig. Er staan nu overal koepels en de rpcp’s zijn gaan
professionaliseren. En dan is het zoeken: hoe gaan we verder richting geven aan
dit proces.’
Van Wijngaarden ziet met lede ogen aan dat nu het beeld overheerst dat
de regiovisies te bureaucratisch zijn en er uiteindelijk te weinig uitkomt.
‘Veel mensen roepen nu dat de regiovisies niks zijn. Maar het is juist wél een
relevant middel om een regionaal netwerk op te bouwen. Alle instrumenten die op
regionaal niveau hetzelfde willen bereiken, lopen tegen dezelfde problemen op.
Die moet je oplossen. Je moet de resultaten inzichtelijk maken en efficiënt met
elkaars tijd leren omspringen.’
Kapitaalvernietiging
Ook het rijk lijkt echter uitgekeken op de aanpak. In de nota ‘Zicht op
zorg’ (2000) werd de regiovisie nog gepresenteerd als het middel om de zorg op
regionaal te sturen. In recentere kabinetsstukken, zoals de brief over de
modernisering van de AWBZ, wordt met geen woord over het middel gerept. Van
Wijngaarden noemt het twijfelachtig of de regiovisie nog een plaats krijgt in de
nieuwe Wet exploitatie zorginstellingen (WEZ), zoals aanvankelijk de bedoeling
was. ‘Als het niet in de WEZ komt heb je kans dat het instort. Nu het kabinet
demissionair is, komt het wetsvoorstel niet meer in de Tweede Kamer. Gevolg is
dat de discussie over de regiovisie weer wordt doorgeschoven. Voorlopig zullen
de provincies er nog wel mee doorgaan, maar of dat zo blijft, betwijfel ik. Het
lijkt er in ieder geval op dat de rijksoverheid het middel laat vallen.’
En dan komt er vanzelf een ander middel voor in de plaats, verwacht Van
Wijngaarden. ‘Het niveau van de regio is relevant genoeg om afspraken te maken
over wonen, welzijn en zorg. Je zult toch iets moeten op dat niveau. Sommige
provincies zoeken nu al naar andere mogelijkheden. Ze hebben het nu over
resultaatgerichtheid in de regio, om toch het netwerk op regionaal niveau vorm
geven.’ Die nieuwe netwerken kunnen ook rond zorgkantoren en verzekeraars
ontstaan. ‘Nadeel is dat zij vaak niet het bredere beeld hebben, zij beperken
zich meestal tot de gezondheidszorg. Verzekeraars als ZAO in Amsterdam proberen
nieuw beleid te maken en de zorg te verbreden.’
Persoonlijk zou Jeroen van Wijngaarden het spijtig vinden als de
regiovisie verdwijnt. ‘Het is een leuk mechanisme. Je ziet allerlei partijen
bezig, die allemaal hun eigen belang hebben en die proberen met elkaar te
sturen. Niet de overheid, maar zij gezamenlijk. Dat is een zoektocht en heel erg
lastig. De grote valkuil is ook dat men altijd naar consensus zoekt en dat vergt
veel tijd. De meningen mogen ook best van elkaar verschillen. Je moet ook
besluiten durven nemen waar niet iedereen het mee eens is.’
‘Dat de landelijke politiek blijkbaar afwil van de regiovisies is pure
kapitaalsvernietiging,’ zegt Andries Kroese van het SPC Groningen. ‘Er is jaren
in geïnvesteerd en zo slecht gaat het helemaal niet in Groningen. Als de
provincie serieus nadenkt over haar taken, moet ze vaststellen dat ze in de
ouderenzorg alleen nog invloed heeft in het regiovisiekader. Ze moet de teugels
strak houden en een integrale visie ontwikkelen op bijvoorbeeld ouderenbeleid,
somatische zorg, gehandicapten, GGZ en welzijn.’/Martin
Zuithof