Fusies en samenwerkingsverbanden zijn aan de orde van de dag in
welzijnsland. Vaak is het niet rendabel en efficiënt om veel locaties in stand
te houden voor alle disciplines van het welzijnswerk. Er ontstaan dan ook steeds
meer grote welzijnsorganisaties. Bestaande gebouwen worden geschikt gemaakt als
multifunctioneel gebouw voor het welzijnswerk of er vindt nieuwbouw plaats. Dat
gaat veelal niet zonder slag of stoot. Veel instellingen maken de fout eerst een
gebouw te kiezen of neer te zetten en vervolgens daar alle werksoorten in onder
te brengen. ‘Huisvesting is een middel, geen doel op zichzelf,’ zegt Herman
Casteel, adviseur welzijnsprocessen van architecten- en ingenieursbureau Op ten
Noord-Blijdenstein (ONB) in Utrecht.
ONB deed een onderzoek naar de huisvesting van Utrechtse
welzijnsvoorzieningen. ‘Daar werden we niet vrolijk van. Het welzijnswerk richt
zich van oudsher op achterstandsgroepen in achterstandswijken. Maar wie zegt dat
het ook vanuit achterstandslocaties georganiseerd moet worden? Het welzijnswerk
krijgt vaak de restlocaties. Dikwijls zijn de gebouwen bedompt, oubollig en niet
uitnodigend. Men denkt vaak dat met een likkie verf en het verhangen van een
deurtje een locatie er weer een paar jaar tegenaan kan. Maar de instellingen
krijgen steeds minder reguliere subsidie. Ze moeten resultaatgericht werken,
zijn afhankelijk van outputfinanciering en moeten zelf een deel van hun budget
genereren. Dat brengt met zich mee dat ze ook meer moeten nadenken over hun
instelling. Het gebouw moet maatschappelijke betrokkenheid en menselijkheid
uitstralen, het moet toegankelijk en transparant zijn, maar ook een sfeer van
beslotenheid en een gevoel van veiligheid geven en tegelijkertijd symbool staan
voor een zakelijke organisatie. Als het welzijnswerk weet wat het de komende
tien jaar wil bereiken, moet het de locaties daarop durven afstemmen.’
Losse flodders
Een van de projecten die het architectenbureau Op ten
Noord-Blijdenstein in de afgelopen jaren onder handen had, speelde zich af in
Culemborg. De welzijnsstichting Palet en de sector Zorg van de gemeente
Culemborg wilden een locatie voor multifunctioneel welzijnswerk realiseren. Het
ambitieniveau was hoog. Het multifunctionele gebouw moest een kwalitatief
hoogwaardige voorziening worden waarin het welzijnswerk tot zijn recht kon
komen. Tot die tijd was het welzijnswerk in Culemborg verspreid over maar liefst
27 locaties. Veel activiteiten waren ondergebracht in zogenaamde
‘adoptieplekken’, zoals bedrijfskantines of ruimtes in een zalencomplex die op
bepaalde avonden in de week werden gehuurd.
‘Het waren 27 locaties, maar als optelsom onvoldoende,’ zegt Herman
Casteel. ‘Het waren allemaal losse flodders. Wij hebben een plan opgesteld om
alle activiteiten naar twee hoofdlocaties over te hevelen. Dat betekent echter
wel dat je niet zozeer bezig bent met het opzetten van een gebouw, maar dat je
feitelijk met de totale vraag naar diensten op het gebied van welzijn en
maatschappelijk werk van zo’n gemeente bezig bent. Op welke gebieden kan men
samenwerken en wil men dat ook? Wat ga je precies samen doen en wat niet? Veel
instellingen in de welzijnssector hebben taken die elkaar deels overlappen. Dat
kan leiden tot een competentiestrijd, want men is gauw bang de eigen identiteit
van de werksoort kwijt te raken. Maar wanneer je partijen samenbrengt in één
gebouw kan die overlap juist de kracht zijn, zowel financieel als inhoudelijk.
Daarnaast heb je aparte ruimtes nodig voor werksoorten die niet samengevoegd
kunnen worden. Het algemeen maatschappelijk werk moet een plek hebben die
privacy biedt. In een ruimte waar je kinderopvang organiseert, kun je geen
andere activiteiten ondernemen. Als je al die wensen en eisen inventariseert, is
de indeling van een gebouw daar het logisch gevolg van. Het gebouw moet niet het
uitgangspunt zijn. Het is slechts ondersteunend voor de werkwijze.’
Het hele bouwplan moest echter ook financieel rendabel zijn. In de meeste
gevallen is het beheer en de exploitatie van welzijnslocaties een taak van de
gemeente. ‘Maar die zegt tegen de welzijnsorganisaties: we stoppen er zoveel
geld in, en als het dak dan nog lekt, zet je er maar een emmertje onder. In
Culemborg hebben we geadviseerd de exploitatie van de gebouwen onder te brengen
bij een aparte beheersorganisatie. Die exploitatiemaatschappij krijgt het budget
voor het beheer en verdient extra geld door ruimtes te verhuren. Het is immers
zonde dat welzijnsgebouwen gemiddeld voor vijftig procent leeg staan. Neem
bijvoorbeeld sociaal-cultureel centrum De Musketon in Utrecht. De theaterzaal
wordt twee maal per jaar gebruikt voor een voorstelling en op maandagochtend is
er yogales voor moeders. Terwijl de theatergroep om de hoek zit te schreeuwen om
een ruimte. De spelers in het veld kennen elkaar niet. De welzijnsorganisaties
zijn zo versnipperd dat er nog nauwelijks sprake is van gereguleerd beleid op
dit gebied.’
Beleving
Behalve dat er bij multifunctionele instellingen aandacht moet zijn
voor de samenwerking van verschillende disciplines, moeten ook de gebruikers
ervan met elkaar door één deur kunnen. Of juist niet.In de Utrechtse wijk
Noord-Oost stond Op ten Noord-Blijdenstein voor de taak van een oud schoolgebouw
een nieuw buurtcentrum te maken. Een samenwerkingsverband tussen politie,
vertegenwoordigers van de woningcorporatie, het wijkbeheer, de thuiszorg, het
opvoedbureau en het jongereninformatiepunt moest er onderdak vinden. Tevens was
er één loket gepland waar buurtbewoners met allerhande vragen terechtkunnen. Het
gebouw moest voldoen aan de door Casteel genoemde criteria: betrokken-,
zakelijk-, toegankelijk- en veiligheid. Voor de buitenkant is gekozen voor veel
glas. Je kijkt als het ware door het gebouw heen. Dat benadrukt het open
karakter van de voorziening voor de wijk. Het flexibele karakter van de
verschillende werksoorten die van het gebouw gebruik maken, komt tot uiting door
panelen waarmee de binnenkant in diverse ruimtes ingedeeld kan worden.
Schoollokalen zijn intact gelaten om als aparte kantoorruimtes te dienen voor de
partijen die het gebouw gebruiken. In het begin waren er bezwaren om de
jongerensoos in het gebouw onder te brengen. De andere gebruikers waren bang
voor overlast. Uiteindelijk werd ervoor gekozen de kelderbak uit te graven en
daar de jongerensoos in onder te brengen. Casteel: ‘Enigszins afgescheiden van
de rest, maar toch mochten de jongeren niet het idee krijgen weggestopt te
worden. Daarom hebben we goed op de beleving van de ruimte gelet. De kelder
moest ruimtelijk zijn maar ook voldoende daglicht toelaten.’Ook speelde het
probleem dat sommige allochtonen vrouwen niet het gebouw in mochten waar ze
tussen de koffiedrinkende mannen terechtkwamen. ‘Dat was op te lossen door een
aparte ingang voor deze vrouwen. Als je goed kijkt naar wat mensen en
instellingen willen, dan ontstaat daar vanzelf het gebouw uit.’
Balans
’t Groene Sticht, een project dat wordt opgezet in de Utrechtse
Vinexlocatie Leidscherijn, heeft de vrije hand in waar en hoe het wordt opgezet.
Het hoeft niet te kiezen tussen een bestaand pand dat voor de activiteiten
geschikt moet worden gemaakt of een nieuw gebouw neergezet waarbij rekening
gehouden moet worden met de mogelijk- en onmogelijkheden van de locatie. ’t
Groene Sticht biedt enerzijds maatschappelijke opvang voor daklozen. Daarnaast
wordt er een woon- en werkeenheid van de Emmaüsstichting gerealiseerd, met een
werkplaats, een sorteerplaats en winkels in tweedehands goederen. In de
boerderij die momenteel op het terrein staat, komt een restaurant waar
verstandelijk en lichamelijk gehandicapten werken. In het woonhuis bij de
boerderij komen zestien kamers met gemeenschappelijke voorzieningen. Ook worden
er appartementen gebouwd en de kamers variëren in grootte en comfort. Daardoor
kunnen de bewoners binnen de eenheid verhuizen. De oude mestsilo wordt omgebouwd
als werkplaats. Deze kan gebruikt worden door zowel bewoners van de
opvangvoorzieningen als buurtbewoners. Rondom de faciliteiten komen woonhuizen
in het duurdere segment van de woningmarkt. De bewoners zijn lid van ’t Groene
Sticht en spelen er een rol.
Architect Walter van Meijl van ONB is betrokken bij dit project. ‘Het is
een heel gevarieerd plan met een scala van functies in de gebouwen en de
openbare ruimte. De locatie is erg mooi en het is ontzettend leuk er aan te
werken. Bij de planning van een nieuwbouwlocatie wordt meestal wel rekening
gehouden met sociale vraagstukken als: waar zetten we een school neer en waar
moet het uitgaanscentrum komen. Over voorzieningen als een maatschappelijke
opvang wordt meestal pas nagedacht als zich problemen in een stad voordoen. Daar
worden dan voorzieningen voor getroffen. Hier wordt echter een stad gebouwd,
waarbij er rekening mee wordt gehouden dat maatschappelijke problemen er ook
deel van uit maken. Het feit dat daar oog voor is, nog voordat de eerste paal de
grond in is gegaan, is uniek.’
Volgens Van Meijl staan de commerciële belangen vaak op gespannen voet
met de sociale. ‘Bij ’t Groene Sticht streven we naar een evenwicht. Het was
vanaf het begin duidelijk dat de bomen in financiële zin niet tot de hemel
groeien. Daarom is voor een opzet gekozen waarbij de exploitatie van duurdere
woningen rondom het terrein bijdragen aan de totale exploitatie. De boerderij
wordt uitgebaat als restaurant en terras. Dat levert geld op en zorgt er tevens
voor dat de wijk geen eiland wordt, maar een sociale functie voor de omgeving
heeft. De kantoorruimtes en zalen kunnen zowel gebruikt worden door de
instanties als voor buurtvergaderingen. Flexibiliteit en toekomstwaarde zijn
uitgangspunten voor het ontwerp.
Om aan te sluiten bij de wensen van de woningbouwvereniging zijn twaalf
eenheden voor kamerbewoners zo opgezet dat ze kunnen worden opgedeeld in vier
afzonderlijke woningen. Je kunt wel allemaal kleine kamers inrichten voor
opvang, maar wat heeft de woningbouwvereniging daaraan als het project misloopt?
Je hebt te maken met zakelijke partijen. Dan loop je gauw de kans dat je de
sociale en leuke dingen gaat schrappen voor commerciële doeleinden.’Van der
Meijl benadrukt dat de taak van een architect van maatschappelijke voorzieningen
zich niet mag beperken tot het stapelen van stenen. ‘Je moet je verplaatsen in
de zorgvraag in brede zin. En die vraag is niet: realiseer even een paar
gebouwtjes. De vraag is: hoe kunnen instellingen hun maatschappelijke taak waar
maken, en wat voor fysieke basis hebben ze daarbij nodig.’/Eric de
Kluis