Hoewel ‘slechts’ een half procent van de Nederlanders
aan schizofrenie lijdt, zorgt de aandoening voor eenderde van de bezetting van
psychiatrische instellingen. Deze ernstige psychotische stoornis manifesteert
zich al op jonge leeftijd en uit zich vaak in waanvoorstellingen en
hallucinaties: het zien van beelden en het horen van stemmen die er niet zijn.
Ook is er sprake van gedrags- en spraakstoornissen, gevoelloosheid en
onverschilligheid. Lange tijd werd aangenomen dat een psychotische stoornis
slechts in één ernstige vorm voor kwam. ‘Je was gek, of je was het niet,’ zegt
Jim van Os, hoogleraar psychiatrische epidemiologie in Maastricht. ‘Tegenwoordig
gaan we er van uit dat psychotische stoornissen in lichte en zware vormen
voorkomen. En we kunnen nu zeggen: deze gekte hebben we allemaal. Dat verkleint
het stigma.’
Nu men er van uit gaat dat er verschillende vormen van de stoornis zijn,
kan er ook meer onderzoek naar worden gedaan. Uit het Nemesis-onderzoek van het
ministerie van Volksgezondheid naar de geestelijke gesteldheid van de bevolking,
blijkt dat 17,5 procent van de Nederlanders wel eens een psychotische ervaring
heeft gehad. Volgens Van Os is dat geen cijfer om je druk over te maken. ‘Het
geeft alleen maar aan dat veel mensen wel eens last hebben van paranoïde
denkbeelden als waanideeën of hallucinaties. Veel mensen hebben wel eens stemmen
in het hoofd of denken bijvoorbeeld dat een interview van de president in een
krant een geheime boodschap voor hen bevat. Het wordt pas een probleem als de
persoon er echt last van heeft. Artsen zagen het altijd heel zwart-wit: het feit
dat iemand een ziekte heeft geeft de noodzaak tot behandelen aan. Maar het gaat
om de zorgbehoefte. Als iemand er echt last van heeft, of de omgeving van die
persoon, dan pas moet je gaan behandelen.’
Populatiedichtheid
Nu de stoornis beter is gedefinieerd, kunnen onderzoekers zich meer
gaan richten op de oorzaken. Uit onderzoek is al gebleken dat bepaalde
risicogenen de kans op psychotische stoornissen kunnen vergroten. Van Os heeft
onderzocht dat vrouwen die zwanger waren tijdens de Duitse invasie in mei 1940,
vaker dan gemiddeld een kind kregen dat later schizofreen werd. Stress zou hier
een oorzaak van zijn. Volgens hem zijn de genen slechts bij een klein deel van
de mensen met schizofrenie de enige oorzaak. Vaak gaat het om een combinatie van
factoren. De omgeving kan van grote invloed zijn. Het is al jaren bekend dat het
wonen in een stad gevolgen heeft voor de gezondheid. Met een aantal andere
onderzoekers heeft Van Os steden in Nederland met elkaar vergeleken om de
invloed van de stedelijke omgeving op schizofrenie aan te tonen. Uit dit
onderzoek blijkt dat mensen in steden met meer dan honderdduizend inwoners twee
tot drie keer meer kans hebben op schizofrenie en mildere vormen van
psychotische stoornissen, dan in rustigere delen van Nederland. In Amsterdam is
het risico zelfs drie tot vier keer zo groot.
Van Os: ‘Dat is nu een keihard epidemiologisch gegeven. Hoe groter de
populatiedichtheid, des te vaker psychotische stoornissen voorkomen. Men zegt
wel eens dat het te maken heeft met het soort mensen dat naar de stad trekt.
Maar uit onderzoek blijkt dat mensen die geboren zijn in de stad, waarvan de
ouders nooit psychische problemen hebben gehad, ook vatbaar zijn voor de
stoornis. Wat is het dan in die steden, dat er voor zorgt dat er zoveel meer
problemen zijn? Om hierachter te komen wilden we stadswijken vergelijken.’
Sociaal kapitaal
Van Os heeft onderzoek gedaan in verschillende stadswijken van
Maastricht. Deze stad heeft een open casusregister, zodat per buurt bekeken kon
worden hoe vaak en met welke psychische problemen mensen in aanraking komen met
de hulpverlening. De stad werd ingedeeld in 36 buurten, naar de hoogte van de
werkloosheid, de hoeveelheid verhuizingen per jaar, het aantal niet-stemmers en
het aantal eenoudergezinnen en migranten. De informatie over de buurten is
gekoppeld aan het casusregister. Hieruit bleek dat inwoners van bepaalde wijken
meer risico lopen op schizofrenie dan inwoners in andere buurten.
Van Os: ‘Risicowijken zijn buurten waar veel eenoudergezinnen wonen,
een hoge werkloosheid is en waar sprake is van een lage opkomst bij de
verkiezingen. Maar anders dan je zou denken heeft het niet te maken met arm of
rijk. Het verhoogde risico treft daar iedereen. Om dat gegeven te verklaren zijn
we gaan kijken naar het zogenaamde sociaal kapitaal in deze wijken, naar het
milieu dat mensen om zich heen creëren. Het gaat om de mate waarin mensen bereid
zijn elkaar te helpen, of ze vertrouwen hebben in hun buurt en of ze willen
samenwerken aan een hoger, maatschappelijk doel. Kortom: of mensen gelukkig zijn
in hun wijk. Een slechte gemeenschapszin, geen sociaal kapitaal, maakt mensen
vatbaar voor psychoses. Niet alleen schizofrenie en mildere vormen van psychoses
komen in deze wijken vaker voor, maar ook jongeren hebben hier bijvoorbeeld meer
problemen, er is meer criminaliteit en er zijn meer hart- en vaatziekten.’
In het kader van het Grote stedenbeleid hebben Van Os en collega’s een
nieuw onderzoek gedaan naar de invloed van sociaal kapitaal op kinderen.
‘Binnenkort presenteren wij de onderzoeksresultaten. Ik kan al wel zeggen dat de
relatie tussen kwaliteit van leven bij kinderen en sociaal kapitaal is
aangetoond. We hopen nu dat we de financiering rond krijgen voor verder
onderzoek naar de ontwikkeling van deze kinderen.’
De invloed van sociaal kapitaal op wijkbewoners werd als eerste
bestudeerd door onderzoekers in Chicago. Met hen zijn de Nederlandse
onderzoekers een samenwerking aangegaan. De overeenkomsten tussen de grote
Amerikaanse stad en Maastricht waren volgens Van Os verbluffend. ‘Daar vond men
in dezelfde soort buurten dezelfde problemen. Ook rijkere mensen in de
risicobuurten hadden daar dezelfde problemen. De anonimiteit is er groot.
Gelukkig slagen sommige beleidsmakers er tegenwoordig al steeds vaker in om
wijken beter in te delen, zodat mensen sneller contact krijgen.’
Wijkcultuur
Van Os vindt dat gemeenten hun onderzoek in wijken op andere punten
moeten richten. ‘Gemeenten verzamelen alleen gegevens over welke mensen er
wonen, wat voor werk ze doen et cetera. Daar passen ze dan het welzijnswerk op
af. Maar niemand vraagt zich af hoe de mensen zich voelen in hun wijk. Zijn ze
wel gelukkig? Maar om echt te kunnen helpen in een wijk moet je weten wat er
leeft. Je kunt je oordeel niet baseren op de grootte van de huizen die in een
buurt staan.’
Van Os vindt dat welzijnswerkers, net als artsen en psychiaters, in
termen van groepen moeten leren denken. ‘Om het sociaal kapitaal in wijk te
veranderen, is het erg belangrijk om naar de cultuur te kijken. In de ene wijk
voelen mensen zich veiliger met meer politie op straat, terwijl bewoners in de
ander wijk dit juist als bedreigend kunnen ervaren. Daarom moet je voor elke
buurt afzonderlijk bekijken wat er nodig is. Dat zit hem vaak in heel kleine
dingen. Om te zorgen dat mensen minder anoniem zijn en meer samenwerken, kun je
voorstellen om bijvoorbeeld de buurt gezamenlijk op te knappen of ruimte creëren
voor een parkje zodat men elkaar sneller treft. Maar ook het bemiddelen in
burenruzies kan de sfeer behoorlijk verbeteren. Ik verwacht dat bij het
vergroten van het sociaal kapitaal in wijken, de criminaliteit zal afnemen en de
gezondheid en geestelijke gesteldheid van bewoners verbetert.’/Ester
Mijnheer