Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Jeugdwelzijnswerk, het aanmerkelijk wijzere alternatief

Jongeren worden steeds meer gezien als een probleemgroep. Remedies worden voornamelijk gezocht in de repressieve sfeer. Maar jongeren zelf willen óók veiligheid op straat en regels op school. Ze willen echter dat die veiligheid en die regels in samenspraak met hén tot stand komt. ‘Wie jeugdigen wil inburgeren in de samenleving’, zo stelde Micha de Winter, ‘moet voorwaarden scheppen voor sociale verbondenheid. Dat betekent: een sociale infrastructuur creëren waarin jeugdigen zich welkom en gewaardeerd. Jeugdwelzijnswerkers spelen daarin als buurtpedagogen een essentiële rol.’

Die Halt-straf was het ergste niet. Twee keer twee uur

rommel opruimen in een speeltuin viel nog wel mee, maar het was wel raar dat er

ook jongens rondliepen die 180 uur dienstverlening hadden gekregen, omdat ze met

veel geweld een invalide vrouw in een rolstoel hadden beroofd.

We bevinden ons in Amsterdam, herfst 2000. Jasper, een 13-jarige middelbare

scholier houdt erg van skaten. Samen met zijn broer gaat hij vaak naar het

plantsoen om er hun kunsten uit te halen. Door de deelraad zijn ze nog gevraagd

om het skatepleintje mee te helpen ontwerpen, en al participerend is er een

aantrekkelijk geheel met ramps en een halfpipe ontstaan. Het probleem is echter

dat er van skaten steeds minder terecht komt. Vaak komt het voor dat er groepjes

Marokkaanse jongens aan het klieren zijn en erger. Ze gaan in de halfpipe

zitten, er wordt gescholden, geduwd, gespuugd, gedreigd en gestolen. Het is een

bekend fenomeen op veel van de pleinen. Toezicht is er niet, en als de politie

te hulp wordt geroepen, zoals laatst toen Jasper door een groepje van zijn

mobieltje werd ontdaan, wordt er wat genoteerd, maar verder weinig ondernomen.

Jasper heeft er veel met zijn ouders over gepraat, want die wilden vooroordelen

tegengaan. Hun advies: weggaan als de situatie te bedreigend wordt. Ze zijn ook

wel eens meegegaan, maar dat is niet ideaal, want je wilt als beginnende puber

ook wel eens iets zonder je ouders doen. En bovendien: als er volwassenen in de

buurt zijn is iedereen natuurlijk even braaf. Het resultaat is dat de broers

iedere keer afdruipen als er weer geklierd wordt. En dat is bijna altijd.

Op zoek naar een alternatief ontdekte Jasper met twee vriendjes een

leegstaand bedrijfsgebouw in de buurt. Door een openstaand raam klommen ze naar

binnen, en het skaten kon beginnen. Omdat het zo lekker ging door die lange

gangen kwamen ze er na een paar dagen weer terug. Het was een uur of half acht

’s avonds. Het zelfde raam stond nog steeds open en gedrieën betraden ze het

pand. Jammer dat in het achterste gedeelte net een kinderdagverblijf bleek te

zijn gevestigd, maar dat mocht de pret niet drukken. Harm zag het blauwe

zwaailicht als eerste. Snel klommen ze het raam weer uit, maar Jasper was zijn

jas en zijn nieuwe mobieltje vergeten en moest dus nog even terug. Alle drie

werden ze gearresteerd en in de boeien geslagen, handen op de rug. Twee van de

jongens werden aan elkaar vastgeketend. Vier surveillancewagens waren ervoor

uitgerukt en een politiehelikopter die toevallig in de buurt was verleende de

noodzakelijke assistentie.

In het politiebureau werden de jongens van elkaar gescheiden en in een

cel geplaatst. Harm moest vier uur wachten zonder dat hem iets werd verteld,

naar later bleek omdat er te weinig rechercheurs voorhanden waren. De ouders die

na een uur waren gebeld mochten geen contact met hun zoons hebben. Jasper mocht

om elf uur, geheel in shock, mee naar huis. Hem was op barse wijze het hemd van

het lijf gevraagd. Over de scheiding van zijn ouders, over zijn schoolprestaties

en sociale vaardigheden, over de relatie met zijn moeder en over de vraag hoe

Harm aan die tubes kleutertandpasta in zijn jaszak kwam. Na een paar dagen

volgden nog gesprekken met de jeugdpolitie, en weer later met iemand van Bureau

Halt.

‘Eigenlijk is het gewoon kattenkwaad’, zei de jeugdagent, ‘maar we

moeten nu eenmaal de hele procedure door en daar hoort bij dat we goed kijken

naar de risico’s van een criminele gedragsontwikkeling’. Laat me eens kijken:

praat u wel eens met uw kinderen?

Jongeren als probleemgroep

Jasper bleek vooralsnog geen probleempuber. Hij heeft iets gedaan wat

niet mocht, en daartegen treden wij tegenwoordig op met drie H’s: handboeien,

helikopters en Halt-straffen. Een flinke vermaning is kennelijk niet meer

genoeg, en ouderlijk gezag wordt ongezien in diskrediet gebracht. Wij

criminaliseren liever het kattenkwaad, zoals de Utrechtse pedagoog Ido Weijers

dat noemt. Dat verschijnsel heeft veel te maken met onze houding ten opzichte

van de jeugd, en in het bijzonder de angst voor uit de hand lopende

jeugdcriminaliteit.

Jongeren worden steeds meer gezien als een (potentiële) probleemgroep,

en zeker als het om kinderen van Marokkaanse, Turkse of Antilliaanse ouders

gaat. Zelfs intelligente en integere mensen blijken het hoofd maar moeilijk koel

te kunnen houden als het om jeugdproblemen – in het bijzonder om

jeugdcriminaliteit – gaat. Pas het strafrecht voor volwassenen op ze toe, stel

de ouders aansprakelijk voor probleemgedrag, organiseer een

beschavingsoffensief. Dat zijn zo de remedies die worden geopperd en bijna

reflexmatig door scoringsgevoelige parlementariërs worden overgenomen.

Het vroegtijdig onderkennen

en opsporen van agressie en

criminaliteit is goede handelswaar

Ook de wetenschap doet een duit in het zakje. Sommige

ontwikkelingspsychologen en criminologen pretenderen dat ze het lang tevoren

kunnen zien aankomen: problematisch gedrag, zoals agressie tegen mens en dier,

kan zich al in de vroege jeugd manifesteren, maar als niemand dan wat doet loopt

het gierend uit de hand. Remedies: vroegere, minder vrijblijvende preventie,

bijvoorbeeld in de vorm van screening op de consultatiebureaus en de

basisschool. Verplichte opvoedingscursussen als ouders er een potje van blijken

te maken. Dat helpt ook tegen kindermishandeling, zo vinden weer andere

deskundigen, dus dat is mooi meegenomen. Ook al is de voorspellingskracht die de

wetenschap in deze kan bieden boterzacht, het vroegtijdig onderkennen en

opsporen van agressie en criminaliteit is goede handelswaar. Het is een thema

dat het prima doet bij subsidiegevers, die zich op hun beurt zowel gesteund

voelen door angstig progressief als door hardvochtig reactionair Nederland. Het

klinkt ook zo logisch als wat: de ellende die een zeer kleine groep jeugdigen

veroorzaakt in het publieke domein is groot en berokkent veel persoonlijk leed

en materiële schade. Dat moeten we voor proberen te zijn door tijdig in te

grijpen in de keten van ontwikkelingen die uiteindelijk tot dergelijk gedrag

leidt. Maar omdat zuivere voorspellingen maar zeer gebrekkig mogelijk zijn,

worden de interventies geprojecteerd op een zeer brede groep. Zo ontstaat onder

andere de criminalisering van het kattenkwaad.

Jeugd aan het woord

Wat is er ondertussen met jongeren aan de hand? Volgens de statistieken

is er eigenlijk weinig nieuws onder de zon. De cijfers over jeugdcriminaliteit

golven zo’n beetje heen en weer. Ze stijgen nu licht, maar blijken voor velerlei

uitleg vatbaar. Van het dikwijls veronderstelde verval van waarden en normen bij

de jeugd is in wetenschappelijk onderzoek weinig terug te vinden en de moeilijk

hanteerbare c.q. onbereikte probleemgroepen waartegen bijvoorbeeld de Utrechtse

hoofdcommissaris fulmineert, blijken al vele jaren te bestaan. Al het geld dat

de afgelopen jaren naar projecten voor jeugd en veiligheid is gesluisd, blijkt

dus weinig effectief te zijn besteed.

Jongeren uit de zogenaamde risicogroepen rapporteren zelf, desgevraagd,

een gat in de opvoeding en een gebrek aan sociale verbondenheid: er is vooral in

achterstandswijken en dito scholen een groot gebrek aan opvangvoorzieningen, aan

persoonlijke betrokkenheid van volwassenen en aan positieve

identificatiemogelijkheden. Jongeren voelen zich niet welkom en niet serieus

genomen ze zoeken hun identiteit in groepen van gelijkgestemden. Wie goed

luistert naar deze jongeren vormt zich een ander beeld van de remedies die nodig

zijn om problematisch gedrag en marginalisering tegen te gaan. Inderdaad:

jongeren willen óók veiligheid op straat en regels op school; ze willen echter

dat die veiligheid en die regels in samenspraak met hén tot stand komt.

Problemen die zich als

groepsverschijnsel openbaren worden

hardnekkig geïndividualiseerd

Als jongeren mogen meepraten over hun leefomgeving verlangen ze behalve

fatsoenlijke faciliteiten en voorzieningen vooral constructieve en persoonlijke

betrokkenheid van volwassenen. Ze zijn wars van scholen die tot anonieme

bureaucratieën zijn verworden: als je je als nummer behandeld voelt ga je je ook

als zodanig gedragen, zeggen leerlingen. Op dezelfde manier voelen veel jongeren

zich niet of nauwelijks verbonden met de buurten waarin ze wonen. Normen en

waarden, tegenwoordig soms ook wel stadsetiquette genoemd, worden zo tot de

verplichte versierselen van een wereld waarin ze zich nauwelijks thuis voelen.

Zulke collectieve risicofactoren vinden we in de huidige

jeugdwetenschappen nauwelijks terug. Probleemgedrag wordt door teveel

deskundigen van nu vooral bekeken als een individueel ontwikkelingskenmerk, dat

wordt beïnvloed door stoornissen in de persoonlijkheid, gezinsfactoren,

etniciteit, sekse en verkeerde vrienden. Waarom er binnen een bepaalde buurt,

wijk of bevolkingsgroep toevallig zoveel slechte opvoeders of verkeerde vrienden

voorkomen, blijft in die gedachtegang buiten beschouwing. Problemen die zich als

groepsverschijnsel openbaren worden hardnekkig geïndividualiseerd. Die onlogica

zorgt ervoor dat de voorgestelde remedies gelijk staan aan dweilen met de kraan

open.

Steun en toezicht

Wie jeugdigen wil inburgeren (en dat geldt niet alleen voor allochtone

jongeren!) moet voorwaarden scheppen voor sociale verbondenheid. Dat betekent:

een sociale infrastructuur creëren waarin jeugdigen zich welkom en gewaardeerd

voelen, waarin ze weten dat ze er iets toe doen, kortom een pedagogische sfeer

die positieve verwachtingen ten aanzien van jongeren uitstraalt. In zo’n sfeer

zijn regels en normen ook makkelijker te stellen en te handhaven, omdat ze deel

uitmaken van een gewogen balans: die tussen steun en toezicht. Het één werkt nu

eenmaal niet zonder het ander.

Het voorbeeld van de klierende Marokkaanse jongens is een goede illustratie

voor deze gedachtegang. Of ze individueel als probleempubers moeten worden

aangemerkt is mij niet bekend. Wanneer dat het geval is moet de hulpverlening

uiteraard zijn werk gaan doen. Als groep vertonen ze in elk geval zeer

hinderlijk gedrag en daarmee onderscheiden ze zich niet van vele andere

autochtone, allochtone en gemengde jeugdgroepen. Hinderlijke groepen bestaan

volgens Beke, van Wijk en Ferwerda uit jongeren die zich specialiseren in het

bewust of onbewust veroorzaken van hinder en overlast voor hun omgeving. In hun

boek ‘Jeugdcriminaliteit in groepsverband ontrafeld: tussen rondhangen en

bendevorming’ typeren ze deze groepen als volgt: ze hangen in groepen rond,

provoceren omstanders, veroorzaken geluidsoverlast, gaan zich regelmatig te

buiten aan drank en drugs en plegen op zijn tijd lichte vernielingen. Het zijn

volgens hen groepen die ‘nog redelijk binnen de grenzen van het hanteerbare

opereren, maar waar – zij het mondjesmaat – wel tekenen van verval zichtbaar

zijn.’

De vraag is nu hoe dit hinderlijke groepsgedrag en dreigende verval kan

worden voorkomen of omgebogen. Mijn antwoord is: door een wijze combinatie van

publieke steun en toezicht. Hoewel ik de situatie ter plekke niet ken, maak ik

me sterk dat de overlastveroorzakers op de skatepleintjes niets liever willen

dan uitblinken op het skateboard, of misschien wel in iets anders. Praat daar

met die jongens over en stel ze de benodigde – voor de meeste van hen te dure –

spullen ter beschikking in ruil voor prosociaal groepsgedrag. Dat is een

strategie die bijvoorbeeld in de welbekende Duimdrop-projecten in Rotterdam zeer

succesvol is gebleken. Daarmee verbonden is het organiseren van voldoende

toezicht. Een zo nu en dan voorbij scheurende surveillancewagen is daarvoor

absoluut onvoldoende, evenals een af en toe passerende wijkagent. Ook een

jongerenwerker, die als gevolg van de koude sanering van het jeugdwelzijnswerk

gemiddeld een paar honderd jongeren onder zijn hoede heeft, is daartoe

menselijkerwijs niet in staat. Wie de neerwaartse spiraal van hinderlijk gedrag

naar ernstiger vormen wil doorbreken, komt er niet op een individualiserend

koopje vanaf. Er moet fors geïnvesteerd worden in de verdichting van de

pedagogische infrastructuur.

De jeugdwerker als buurtpedagoog

Waar het jeugdwelzijnswerk zich jarenlang te eenzijdig op de

individuele ondersteuningscomponent heeft gericht, en het stellen van

maatschappelijke grenzen aan de zogenaamde harde sector van politie en justitie

heeft overgelaten, is het nu wellicht tijd voor een benadering die het beste van

deze twee werelden combineert. Het scheppen van voorzieningen alléén helpt niet

(het nieuwe buurthuis wordt even zo vrolijk in de fik gestoken); maar evenmin

effectief is de zero tolerance methode. Die blijkt vooral sterk te zijn in het

verplaatsen van problemen.

De pedagogische principes zijn in feite heel simpel. Jeugdigen uiten

hun ongenoegen vaak in groepsgedrag. In groepen ervaren ze de kracht en het

respect die ze in de samenleving vaak niet als zodanig ervaren. Die

groepsdynamiek vormt dan ook het aangrijpingspunt voor de benadering die ik

voorsta. Dat betekent: investeer in een serieuze dialoog met de betreffende

groepen, betrek daar zonodig de ouders en intermediairs bij, en honoreer

verantwoordelijk en constructief groepsgedrag. Aan negatief en

onverantwoordelijk groepsgedrag moet een duidelijk prijskaartje worden gehangen.

Wie jongeren slechts ondersteuning biedt zonder daar voorwaarden en

grenzen aan te stellen, neemt hen in feite niet serieus als verantwoordelijk

persoon. Er wordt immers niet voldaan aan de universeel menselijke behoefte van

wederkerigheid. Omgekeerd voldoet een eenzijdig op toezicht of repressie

gerichte benadering ook niet, omdat die geen vertrouwen en positieve

verwachtingen uitstraalt. Iedereen weet dat regels stellen of straffen niet

helpt als een vertrouwensbasis ontbreekt.

De publieke ruimte waarin de hedendaagse jeugd opgroeit moet opnieuw met

veel volwassenen worden gevuld. De sociaal-pedagogische taken van steun en

toezicht moeten niet worden versnipperd. Dat leidt – zoals we dagelijks kunnen

waarnemen – alleen maar tot het rondspelen van de bal en het afschuiven van

verantwoordelijkheden. Die taken moeten daarentegen bij elkaar worden gebracht.

Jeugdwelzijnswerkers spelen daarin als buurtpedagogen een essentiële rol. Door

jeugdigen serieus te nemen en hen te laten zien dat ze er daadwerkelijk bij

horen, verkeren ze tegelijkertijd in de positie om hen te kunnen aanspreken op

hun gedrag. Om die rol van koppelverkoper te kunnen vervullen moeten ze

natuurlijk in staat gesteld worden om ‘hun’ jeugdigen te kennen. Dat betekent in

ieder geval een aanzienlijke uitbreiding van het volume. Bovendien moeten ze als

werkers in de frontlinie van de samenleving door managers en bestuurders worden

toegerust om hun verantwoordelijkheid vorm te geven. Dat wil zeggen: wèg met het

beleid waarin het jeugd- en jongerenwerk voortdurend bezig is de brandjes te

blussen die door veronachtzaming van de pedagogische infrastructuur steeds

blijven ontstaan, en óp naar een beleid waarin diezelfde infrastructuur op

doordachte, constructieve wijze wordt ingevuld. Daarbij horen goede opleidingen,

bijscholingsprogramma’s en sterke samenwerkingsverbanden met sectoren als

onderwijs, stadsbeheer, politie en justitie.

De moderne jeugdwerker

is als buurtpedagoog

een makelaar in respect

De leegte van het publieke domein waarin veel jeugdigen hun weg moeten

zien te vinden, leidt tot confrontatie. Tussen groepen jeugdigen onderling,

tussen hinderlijke groepen en intolerante buurtbewoners, tussen jeugdigen en het

openbaar gezag. Deze spiraal kan worden doorbroken via dialoogsturing. Terwijl

men in de harde sectoren van de samenleving (economie, fysieke infrastructuur,

milieu) het poldermodel de hemel in prijst, worden diezelfde polderprincipes in

de publieke verhoudingen met de jeugd telkens weer met voeten getreden. Lokaal

jeugdbeleid kan alleen succes hebben wanneer het wordt bedacht en toegepast in

samenspraak met de jongeren en hun ouders. Tot die dialoogsturing hoort

uiteraard ook dat jongeren worden geholpen te overleggen met andere

belanghebbenden, zoals medebuurtbewoners, politie, etc. Dat geldt niet in de

laatste plaats voor thema’s als veiligheid en criminaliteitspreventie.

Het jeugd- en jongerenwerk speelt in dit proces een cruciale rol: in mijn

ogen is het leggen en onderhouden van sociale verbindingen een van de

belangrijkste karakteristieken van deze professie. Het is een talent dat door

weinig andere werksoorten wordt gedeeld. De moderne jeugdwerker is als

buurtpedagoog een makelaar in respect. De recente wereldgebeurtenissen zetten

dat begrip in een helder nieuw daglicht. Respect is niet alleen iets dat je kunt

eisen. Je moet het ook verdienen door het aan anderen te betonen. Niet alleen

veel volwassenen, maar ook jeugdigen moeten dat leren. Niet vanuit een

superioriteitsgevoel met een daaruit voortvloeiend beschavingsoffensief, maar

door daadwerkelijk te bewijzen dat verantwoordelijk gedrag loont. De

buurtpedagoog is de praktiserende verpersoonlijking van dat maatschappelijk

ideaal. De samenleving als geheel wordt daar aanmerkelijk wijzer van.

Micha de Winter is hoogleraar sociaal-affectieve vorming van jeugdigen

aan de Universiteit Utrecht, en lid van de Raad voor de Maatschappelijke

Ontwikkeling.Zijn lezing ‘Jeugdwelzijnswerk, het aanmerkelijk wijzere

alternatief’ sprak hij uit tijdens het door Zorg + Welzijn en Verdiwel

georganiseerde Welzijnsdebat 2001 op 30 oktober 2001 in de Schouwburg Orpheus te

Apeldoorn.

Bezoekers van het Welzijnsdebat 2001 krijgen een papieren

versie van de powerpointpresentatie van Micha de Winter

toegezonden.
/Lezing door Micha de Winter, hoogleraar

sociaal-affectieve vorming van jeugdigen, tijdens het Welzijnsdebat

2001

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.