Naast bestuurders en beleidsmakers ontmoette ik daar ook de professionals die dagelijks inspanningen verrichten om zich in de leefwereld van de burger te begeven om de kwaliteit van leven te verbeteren. We zijn het er allemaal over eens hoe belangrijk het is de succesvolle methoden te behouden. Maar er gaat ook iets mis. Al discussiërend, debaterend en uitwisselend viel me opnieuw op hoe ver de twee groepen nog van elkaar afstaan.
Ik hoor de bestuurders en beleidsmakers roepen dat het “nog beter” moet, “anders” moet, “effectiever” moet en dat wordt onder meer gezocht in het vastleggen van resultaten, meten, productie maken. Dan kunnen we nog meer groepen bereiken, nog meer mensen laten participeren en nog meer uitval voorkomen. De werkers moeten “er op af”. De burger moet in beeld.
Maar de werkers hoor ik iets anders zeggen. “We bereiken die burgers al, maar geef ons meer tijd om met die burger bezig te zijn in plaats van met protocollen, procedures en registratie. Dwing me niet om afbreuk te doen aan de kwaliteit van de hulpverlening omdat ik van mijn manager een bepaald aantal afsluitingen moet halen. En als je wilt dat ik de burger mee laat doen, maak de organisaties dan beter toegankelijk, haal die bureaucratische drempels weg.”
De inspanningen en vaardigheden die nodig zijn om invloed uit te oefenen op alles wat de cliënt omringt blijven te veel buiten beeld. Het vak draait niet alleen meer om individuele cliënten maar ook om profilering, toenemende belangenbehartiging en signalering, het slechten van drempels en het leggen van sociale verbindingen.
De meeste werkers zullen aangeven dat ze meer tijd kwijt zijn met outreachend werken naar (overheids)instanties dan naar de cliënt zelf. Te vaak hoor ik werkers zeggen dat ze de cliënt kwijtraken omdat ze stuklopen op de verkokering. Een cliënt die meerdere problemen heeft is niet onder te brengen bij één organisatie en deze cliënt dan toch gemotiveerd houden is een heel karwei. Een logisch gevolg daarvan is dat het moeizaam opgebouwde contact verstoord raakt en de cliënt het vertrouwen in hulpverleners kwijtraakt. Toch telt hij mee in het aantal afsluitingen en dus als product.
Het investeren in het bereiken van de kwetsbare burgers zit niet meer in het overtuigen van de professionals, die hebben allang begrepen wat nodig is. Maar laten we vooral blijven luisteren naar de zaken die ze nodig hebben om dit werk te kunnen doen. Investeer in intervisie en handelingsvrijheid, bespreek morele dilemma’s. Registreer activiteiten op meso- en macroniveau zodat de bestede tijd losgekoppeld wordt van die individuele cliënt. En professionals: Blijf kabaal maken over de inhoud van je vak en stel bij elk beleidsoverleg de vraag: “Wat heeft de klant hieraan?”
Tineke van Uden (1965) werkte in haar gevarieerde loopbaan met jongeren in de jeugdhulpverlening zoals opvangcentra, internaat, op straat en in het sociaal cultureel werk. In het volwassenenwerk deed zij ervaring op in de vrouwenopvang en stapte daarna over naar het maatschappelijk werk. Inmiddels is zij zelfstandig onderneemster en traint en adviseert organisaties rondom outreachende hulpverlening.
Bron: Foto: Claudia Kamergorodski
Als straathoekwerker (voor tieners en jongeren) weet ik maar al te goed dat het outreachend werken op straat hoort plaats te vinden en niet in gebouwen. Ik weet ik dat ik mijzelf goed zou kunnen verstoppen door vaker op uitnodigingen in te gaan bij netwerken en instellingen. Hier ga ik dan ook alleen maar heen wanneer het werkelijk iets te bieden heeft (voor de doelgroepen). Wij als werkers moeten zelf de dicipline hebben om te zijn waar we moeten zijn! Het ligt ook aan onszelf, aan onze eigen instelling. Moeten wij zonodig goed en bemint bekent staan bij allerlei netwerken? Liever bij de mensen waar het voor bedoeld is!