Onafhankelijk waarnemer Hans Borstlap kreeg veel suggesties om de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning die vanaf 1 januari 2015 ingaat, te doen slagen en de risico’s te verkleinen. Het rapport is een reflectie op de ‘proeftuinen’ met aanbesteding van huishoudelijke zorg en ondersteuning in de Achterhoek, die vorig jaar zijn opgezet na het grote aantal ontslagen in die regio.
1. De wetgever en gemeenten moeten elkaar goed informeren over de uitvoering van de Wmo 2015. Ook moeten zij afspraken maken over het onderscheiden van verantwoordelijkheden.
Het uitgangspunt van de Wmo 2015 is dat de gemeenten verantwoordelijk worden voor een groter pakket aan maatschappelijke ondersteuning en opvang. Het idee is dat zij de burger beter kennen en dus beter maatwerk kunnen leveren. Gemeenten krijgen de vrijheid om zelf in te vullen hoe dat gebeurt. Borstlap waarschuwt voor inperking van de beleidsvrijheid van gemeenten. ‘Het is een illusie om te denken dat de Wmo 2015 onmiddellijk vanaf 1 januari over de gehele linie foutloos ingevoerd zal zijn. Er zullen zich incidenten voordoen’, voorspelt Borstlap. Maar gemeenten willen dat het bestuursmodel van de Wmo 2015 wordt gerespecteerd. Ook al blijkt dat de wet niet overal vlekkeloos wordt uitgevoerd. Want de invoering van de nieuwe wet is ook een leerproces, aldus de gemeenten. ‘Met vallen en opstaan krijgt men het onder de knie. Dit vraagt om tijd, geduld en afstand van de wetgever.’
2. VNG, koepels van aanbieders, zorgverzekeraars, werknemersorganisaties en desgewenst cliëntenorganisaties zouden hun expertise over de nieuwe manier van inkopen bij elkaar moeten brengen in een paar modellen. Zo kunnen gemeenten weloverwogen zelf tot een keuze komen. Maar dat moet wel snel gebeuren: eind april moeten de modellen beschikbaar zijn.
De Wmo 2015 vraagt om een ander inkoopproces, vindt Borstlap. Er word niet een specifieke voorziening ingekocht (twee uur schoonmaken in huis) maar een resultaat: een schoon huis. Gemeenten, aanbieders en zorgverzekeraars moeten in dit proces samenwerken, meent Borstlap. ‘In de gesprekken die ik heb gevoerd is meermalen de angst uitgesproken dat alle afzonderlijke gemeenten en aanbieders voor zichzelf achter evenzovele schuttinkjes nieuwe modellen aan het uitdenken zijn. Maar daar is geen tijd meer voor.’ VWS en VNG geven wel informatie om gemeenten te helpen bij de inkoop, maar opvallend genoeg zijn de aanbieders van ondersteuning niet daarbij betrokken. ‘Vreemd en niet praktisch’, vindt de waarnemer. ‘Juist bij aanbieders is veel kennis en ervaring over efficiënt organiseren van de benodigde ondersteuning. Gemeenten weten nu vaak de weg niet te vinden en hebben behoefte aan beleidsmodellen om vervolgens te bekijken welk model bij hun situatie past.’
3. Gemeenten, aanbieders, zorgverzekeraars en werknemersorganisaties zouden een Code Verantwoord Marktgedrag kunnen opstellen zodat alle partijen weten waar zij zich aan moeten houden.
‘Een convenant met algemene gedragsregels voor de uitvoering van de Wmo 2015 voorkomt dat elke gemeente, elke aanbieder en de werknemersorganisaties afzonderlijk elke keer opnieuw energie daarin moeten steken. Borstlap spreekt van een gedragscode: ‘Afspraken over gedrag en onderlinge afstemming waar betrokken partijen van mogen uitgaan en elkaar op kunnen aanspreken. Daarbij passen ook afspraken over het overnemen van personeel als in het inkoopproces van aanbieder wordt gewisseld’.
4. Gemeenten kunnen met meerjarige contracten en het geleidelijk proces van herindicatie een belangrijke bijdrage leveren aan een goede overgang.
Veel zorgaanbieders kunnen een beperkte verandering in het personeelsbestand opvangen zonder gedwongen ontslagen. Daarvoor is het inkoopproces belangrijk en het proces van herindicatie vanaf 2015. Gemeenten krijgen dit jaar pas laat informatie over de financiële kaders, terwijl tijd heel belangrijk is voor een voorspoedige inkoop, stelt Borstlap. ‘Omdat er bij de inkoop sprake is van een keten, bestaat het risico dat de ene partij te lang wacht op de andere partij. Waardoor lange tijd onzekerheid blijft bestaan over hoe de maatschappelijke ondersteuning vorm krijgt.’ Gemeenten kunnen met meerjarige contracten en een geleidelijk proces van herindicatie een belangrijke bijdrage leveren aan een goede overgang, stelt de waarnemer. ‘Het zal aanbieders de tijd en ruimte kunnen geven, ook in overleg met de werknemersorganisaties, om tot hanteerbare scenario’s te komen voor adequaat personeelsbeleid en aanpassing van het personeelsbestand aan de nieuwe situatie.’
5. Goede voorlichting aan burgers over de omslag in denken en doen over de maatschappelijke ondersteuning. Dit zal draagvlak creëren voor een cultuuromslag in alle gemeenten.
Jarenlang werd maatschappelijke ondersteuning als een recht gezien. Nu zijn burgers in eerste instantie zelf verantwoordelijk hun ondersteuning. ‘Er is sprake van een cultuuromslag over wat burgers wel en niet kunnen verwachten van de overheid. Gemeenten vragen zich af hoe zij het draagvlak voor deze ingrijpende verandering kunnen verbreden.’ Borstlap adviseert om op landelijk niveau dit nieuwe beleid uit te dragen. ‘Een effectieve voorlichting aan alle burgers, zodat gemeenten in hun “keukentafel-gesprekken” daarop kunnen voortbouwen.’
6. Er moet rijksbeleid komen voor een ordelijke particuliere markt voor de huishoudelijke hulp.
De grote bezuinigingen op de huishoudelijke hulp kunnen leiden tot grote werkloosheid. Deze gevolgen kunnen worden beperkt als de komende jaren een goede particuliere markt voor ondersteuning zich ontwikkelt, stelt de waarnemer. ‘Er is een groeiende groep ouderen, met een goede pensioen- en vermogenspositie, die zo lang mogelijk thuis wil blijven wonen. Maar wel met passende ondersteuning op eigen kosten.’ Borstlap voorspelt dat deze zelf betaalde ondersteuning zich vooral in het zwarte circuit zal ontwikkelen of in de alfahulp constructie. ‘Van dat vooruitzicht werd niemand onder de gesprekspartners enthousiast’, constateert Borstlap. Er is aanvullend rijksbeleid nodig zijn om de arbeidskosten (belastingen en sociale premies) voor de werkzaamheden voor persoonlijke ondersteuning te verlagen. Er moeten wettelijke randvoorwaarden komen om een ordelijke particuliere markt te ontwikkelen.
7 Gelet op de gezamenlijke belangen zouden alle betrokken werkgevers- en werknemersorganisaties moeten overwegen op korte termijn om de tafel te gaan zitten en krachten te bundelen.
De verhoudingen tussen de organisaties van werkgevers en werknemers in deze sector zijn niet goed: er bestaan twee kampen. Zij moeten om de tafel, vindt de waarnemer. Om bijvoorbeeld te praten over het ontwikkelen van die particuliere markt voor persoonlijke ondersteuning. Daarvoor zouden zij hun krachten kunnen bundelen.