Door Esther van Andel – De Federatie Opvangvindt de reactie van minister Rouvoet (Jeugd en Gezin) op de aanpak van de zwerfjongerenproblematiek dan ook een gemiste kans. ‘We zien voor hem de mogelijkheid om provincies op te roepen en concrete afspraken te maken met centrumgemeenten over de aanpak van zwerfjongeren. Maar de huidige provinciale beleidskaders acht hij voldoende als basis voor samenwerking met gemeenten. Terwijl daar op dit moment vrijwel geen ambities instaan om iets aan de problemen van zwerfjongeren te doen, ook niet voor de minderjarige zwerfjongeren’, zegt Rina Beers, senior beleidsmedewerkers bij de Federatie opvang.
Overleg
Naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer, waaruit blijkt dat Nederland 6000 zwerfjongeren telt, overlegde Rouvoet gisteren met de vaste Kamercommissie. Concrete ambities om de problemen op te lossen ontbraken bij de minister, die verantwoordelijk is voor de provinciale jeugdzorg. Ook Kamerleden zijn zeer ontevreden met het nalatige optreden van Rouvoet en vragen binnenkort een vervolgoverleg aan.
Snelle aanpak
‘De minister moet provincies vragen om mét gemeenten een plan te maken hoe met name zwerfjongeren van 18 jaar en ouder geholpen moeten worden. Dat hebben we in een brief aan de minister en de Kamercommissie geschreven’, zegt Beers. De Federatie Opvang wil dat minister Rouvoet zijn verantwoordelijkheid neemt en jeugdzorg, gemeenten en provincies om de tafel vraagt om tot een concrete aanpak te komen.
Gericht samenwerken
‘Uitval in de jeugdzorg, speciaal onderwijs of ROC’s moet voorkomen worden. Provincie en gemeenten moeten niet naar elkaar wijzen, maar gerichter samenwerken. Of iemand 18 jaar wordt, doet er niet toe. Een aansluitend hulpaanbod wel. Gemeenten hebben daarbij de regie.’
Tussen wal en schip
De hulpverlening aan deze groep is volgens Beers het grootste knelpunt in de hulp aan zwerfjongeren. ‘De grootste groep zwerfjongeren is tussen de 16 en 21 jaar. Zij hebben vaak een jeugdzorgverleden of hadden die moeten hebben. Echter, de hulp vanuit de jeugdzorg stopt bij hun 18e, terwijl de zorgbehoefte niet ophoudt. De volwassenenzorg, in de vorm van , maatschappelijke opvang, geestelijke gezondheidszorg (ggz) of gehandicaptenzorg, moeten de zorg voor achttienjarigen overnemen, maar aansluiting is er niet. Deze jongeren vallen tussen wal en schip. Ook is er nog een ouderlijke verantwoordelijkheid. ‘Maar ouders zijn vaak niet in beeld. Zo wel, dan worstelen zij zelf vaak ook met problemen.’
Wachtlijsten
Een ander knelpunt vormen de wachtlijsten. Beers: ‘Zwerfjongeren hebben vaak te maken met een meervoudige problematiek. Een derde van hen is licht verstandelijke gehandicapt. Op indicaties voor specifieke hulp moeten zij vaak maanden wachten. Daarna komen zij op een wachtlijst. Bureaus Jeugdzorg zien vaak het nut niet meer om een jongere te indiceren, want het 18e levensjaar is in zicht. Ze worden aan hun lot overgelaten.’
Basis
‘Rouvoet zegt: “Er is een provinciaal beleidskader en die vormt de basis voor een goede aanpak met de gemeente.” Nee, zeggen wij. Je moet de zaken aan elkaar knopen. De aansluiting tussen jeugdzorg en volwassenenzorg is nu een papieren werkelijkheid, er is geen overdracht’, zegt Beers.
Voorbeeldgemeenten
Behalve in Amsterdam en Den Haag, legt zij uit. ‘Ook hier enkele knelpunten, maar de hulpverlening sluit wel op elkaar aan. De overheid is hier zeer actief en we zien dat het werkt. De gemeente, het stadsgewest (dat voor de provincie staat) en jeugdzorg komen hier samen. Er is een centraal meldpunt, centrale indicatiecommissie, jongeren worden zelf gevraagd over hun plannen en het traject wordt ter plekke uitgezet. Zaken als huisvesting, opvang, werk of stage regelt de gemeente. Het stadsgewest neemt zaken als jeugdzorg, pedagogische begeleiding en opvoedingshulp voor haar rekening. Jeugdzorg en volwassenenzorg vinden elkaar.’