Zelf regelmatig kunnen bepalen wat je wilt eten, niet
eerder gaan slapen dan dat je moe bent, een keer naar de stad of een concert,
kiezen met wie je wilt wonen, werk hebben waarin je je prettig voel en, omgaan
met een zorgcoördinator waarmee het klikt. Voor iedere Nederlander zijn het
basiswaarden in het leven die tevens heel gewoon zijn. Maar voor Ab van
Eijbergen en de vele andere bewoners van instellingen voor gehandicapten is dit
niet zo vanzelfsprekend. Noorderhaven, de instelling waar hij nu woont, werkt
sinds een aantal jaren hard om bewoners wel die vrijheid te bieden in een
huiselijke woonomgeving. Ab is er zielsgelukkig mee, maar het heeft hem
jarenlange strijd gekost.
‘Begeleiden is prima, maar men moet zich niet overal mee bemoeien. Daarover
heb ik een voorbeeld. Ik kon een keer niet slapen en toen ben ik even in de gang
gaan zitten. Een nachtdienst die mij helemaal niet kende, kwam toevallig langs
en zei dat ik naar mijn kamer moest. Dat vond ik echt belachelijk. Als hij zelf
niet kan slapen, gaat hij toch ook even zijn bed uit? Dat is toch niet
verboden?’
Ab vertelt dit in het boek ‘Zo zie ik het’, dat hij samen met zijn vriend
en ex-dagbegeleider John Sijnke in 1999 schreef. Over het verblijf in de
instellingen in de jaren vijftig kan hij in zijn boek met verve vertellen,
sommige anekdotes zijn schrijnend. Groepsleidsters gebruikten onorthodoxe
methodes om kattekwaad van zeer jonge kinderen te straffen: ‘Ik woonde in
Barthimehs in Zeist, een instelling voor visueel gehandicapten. Ik was zes jaar
en had iets onbenulligs uitgehaald. Voor straf zetten ze mij op zolder en ze
dreigden dat de ratten me zouden opvreten. Ik moest er heel lang staan en het
was pikdonker. Ik was heel bang. Ik snap nog steeds niet hoe die meiden dat nou
konden doen bij zulke kleine kindertjes.’
Ab van Eijbergen is in zijn leven zes keer verhuisd, maar op
Noorderhaven wil hij blijven. Hij verblijft er op een groot wooncomplex, waar
groepen van zes bewoners in eigen huizen wonen, zo’n 10 km onder Den Helder.
Vanaf 1992 was hij er mede-voorzitter van de Bewonersraad, een functie die hij
eind vorig jaar heeft neergelegd omdat het hem ‘allemaal wat te veel werd’.
Sinds het uitkomen van zijn boek heeft hij een aantal interviews gegeven voor de
radio en de lokale krant. Trots toont hij het artikel dat op een kast in de gang
van ‘zijn’ woonhuis is geplakt. Later toont hij zijn kamer, gezellig ingericht
met een zitje, een kast die hij zelf heeft uitgekozen, een ‘lekker elektrisch
bed’ en een radio plus CD-speler.
Ab van Eijbergen hoeft niet lang na te denken over de vraag wat hij zo
prettig vindt aan het wonen op Noorderhaven: ‘Hier krijg je tenminste geen pap
over je aardappelen als je niet snel genoeg dooreet, wat ik ergens anders wel
meegemaakt heb. Hier koken we zelf en dan moet je je ook wel aanpassen aan de
andere bewoners, maar we krijgen ook regelmatig iets lekkers. Een gebakken
eitje, bitterballen, een slaatje, een tosti. Dat vind ik nou gezellig. Bovendien
is het een gezellig paviljoen, leuk ingericht en de omgeving is lekker ruim, we
kunnen hier wandelen en fietsen. Dat kon in de stad niet. Ik heb een tijdje bij
een mevrouw in Amsterdam gewoond, maar daar kon ik de straat niet op. Dat was
veel te gevaarlijk, want ik kan het verkeer niet goed zien. En ik ben blij met
mijn werk. Ik haal met m’n omgebouwde skelter zo’n drie keer per week het
oudpapier op en ik breng folders rond. Dat zijn de folders van het restaurant
van Noorderhaven, met het menu erin. Eerst haalde ik bij onze instelling de
vuilniszakken op, maar toen kwamen er containers en raakte ik mijn baan
kwijt.’
Door het hele boek heen zeg je steeds: er werd in instellingen geen
rekening met mijn mening gehouden. Waarom kon jij niet thuis blijven
wonen?’Dat ging gewoon niet. Mijn vader is al vroeg overleden, toen ik
19 was. En ik kreeg wat problemen met mijn moeder. Ze was wel heel goed voor me
hoor, maar het ging niet. Later ben ik nog een paar keer met haar op vakantie
geweest en dan ging het wel goed. Ze is inmiddels overleden. Maar om nog een
voorbeeld te noemen van dat er over je beslist werd: als ik ’s avonds in mijn
kamer naar buiten wilde kijken, omdat het sneeuwde, dan mocht het niet. Dan
mest je slapen, of je nou wilde of niet. Dan wordt je toch geleefd? Wat is er
nou erg aan om naar buiten te kijken als het sneeuwt?’
Sinds wanneer heb jij echt het gevoel dat je wel eigen keuzes kunt
maken?’Vanaf 1997, toen ik hier kwam wonen. De bewoners moesten op een
gegeven moment naar andere groepen verhuizen, ook het personeel. Ik had geen
aansluiting meer. Ik zat in bad en Anja (een begeleider, red.) vroeg aan mij
waar ik graag heen wilde. Dat was deze groep, maar het paviljoen moest nog
verbouwd worden. Toen het klaar was, mocht ik hier naar toe. Het was mijn eigen
keuze en daar was ik erg blij mee. Sjaak (zijn zorgcoördiator, red.) weet dat
wel.’
Je wil ook dat je een eigen zorgcoördinator kan kiezen, staat in je
boek. Waarom is dat zo belangrijk voor jou?’Er zijn al heel veel dingen
verbeterd, maar waarom zou je dan ook niet je eigen zorgcoördinator mogen
kiezen? Dat kan nu helaas niet, maar je trekt heel veel met die mensen op en dan
moet het klikken. Het personeel voelt me hier trouwens wel goed aan, hoor. Ze
merken wanneer het goed met me gaat, wanneer ik te druk ben. We kunnen hier ook
wel eens lekker dollen, lekker stangen.’
Het liefst wil je in een zo gewoon mogelijk wonen, in een gewone wijk.
Maar je bent het niet eens met de minister die vindt dat zoveel mogelijk grote
instellingen moeten verdwijnen. Waarom?’Ik kan niet in een gewone wijk
wonen, want dan kan ik niet naar buiten. Met al dat verkeer is dat te link. Als
ik wel goed zou kunnen zien, zou ik wel in een gewoon huis willen wonen. Dus de
bewoners moeten zelf kunnen kiezen. En de minister moet goed onderzoeken of
mensen wel zelfstandig kunnen wonen. Er is hier een bewoner naar Texel verhuist,
maar die is weer teruggekomen omdat het niet ging. Ze hebben Noorderhaven ook
eerst voor een groot deel willen opdoeken, maar dat is gelukkig niet doorgegaan.
Dan worden bewoners weer gedwongen om buiten te gaan wonen, terwijl ze dat niet
willen. Dat heeft natuurlijk ook weer met geld te maken, omdat het te duur
werd.’
Maar als je eens uit wilt, moet je wel weer een eind reizen. Is dat
niet vervelend?’Ja dat wel, ik kan niet alleen naar een film toe of zo.
Ik ga wel alleen met de bus naar Alkmaar, naar m’n oudere broer Han. Ik stap
vlakbij op de bus en dan komt hij me in Alkmaar ophalen. Hij brengt me dan naar
Rotterdam, waar hij woont. Maar ik zou wel wat meer weg willen, ja. Dan moet er
een begeleider mee en dat kan niet altijd. Daar hebben ze geen tijd voor. Ik heb
ook een vrijwilliger, maar die moet ook werken en kan niet altijd met me mee. Ik
ben wel de laatste jaren regelmatig op reis geweest naar het buitenland. Met m’n
broer Han naar Spitsbergen, de Noordkaap en Zweden en met m’n moeder naar Parijs
en met de gehandicaptenorganisatie Tendens naar Duitsland. De laatste keer ben
ik alleen met een vreemde groep meegeweest naar Ameland. Dat was een mooie
ervaring, het is goed bevallen.’
Als jij minister was, wat zou je dan nog willen
veranderen?’Meer geld voor het personeel in de zorg, ze moeten meer
verdienen. Het is leuk om hier te werken hoor, we hebben leuk contact, we
genieten, maar ze verdienen te weinig. Ik zag laatst op tv dat Melkert ook meer
geld voor de zorg wil, een aardige man. Het is wel een goede partij. En er zou
ook nog wel wat geld mogen komen voor leuke dingen, zoals het Sinterklaasfeest.
Vroeger kregen we dan een cadeautje, maar dat kan door de bezuinigingen niet
meer. Dat is jammer.
Tot slot: wat is je liefste wens?’Dat ik hier tot mijn dood
mag blijven wonen, want het is hartstikke fijn hier. Ze zorgen goed voor ons en
af en toe in het weekend krijg ik ontbijt op bed van Sjaak. Dat vind ik
gezellig, net als thuis.’/Mariëtte Seysener