Pro
‘Sociale cohesie blijft een belangrijk onderwerp voor het welzijnswerk. Juist omdat andere partijen daar ook groot belang aan hechten. Neem de woningcorporaties. Die zijn er erg op gespitst dat de wijken waar ze woningen hebben prettige plekken om te leven zijn. Deels is dat voor de corporaties sociale betrokkenheid, maar ze hebben daar ook economische motieven voor. De huurders blijven dan namelijk langer zitten en ze hebben minder met leegstand te maken. Maar ook zorginstellingen, die tegenwoordig vaak kleine wooneenheden in de wijk hebben, willen graag dat die buurt prettig functioneert en dat hun bewoners makkelijk contacten kunnen opbouwen met buurtbewoners. Het welzijnswerk heeft in dit soort constellaties de rol om de verbinding tussen die verschillende sectoren te maken. De verbinding tussen die kleine woonzorgeenheden en de buurt, maar ook tussen de buurtbewoners onderling, zodat ze de wijk als hun wijk ervaren en niet steeds maar weer verkassen. Maar de opdracht van het welzijnswerk gaat verder dan dit soort verbindingen creëren. Gemeenten, hun opdrachtgever, zetten sterk in op het bevorderen van de leefbaarheid, maar het welzijnswerk moet zich daar niet toe laten beperken. Het moet ook bewoners toekomstperspectief bieden en bijvoorbeeld samen met het onderwijs een scholingsaanbod creëren, waardoor mensen vooruitkomen in hun leven. Het welzijnswerk heeft naast het bevorderen van de sociale samenhang ook een emancipatoire taak voor de bewoners.’
Nanne Boonstra, senioronderzoeker Verwey-Jonker Instituut
Contra
‘Nee en ja, zou ik daarop willen zeggen. Nee, omdat onderzoek uitwijst dat het aantal contacten dat mensen in een wijk hebben er niet toe doet om mensen te activeren. Om ze aan te zetten om de wijk op te ruimen bijvoorbeeld of een oogje in het zeil te houden op overlastgevende jongeren. Veel contacten houdt ze eerder van burgerschap af. Vaak vormen ze dan etnische netwerken die als eilandjes fungeren waar men elkaar vaak alleen maar verder in de put praat. Dit soort netwerken kun je beschouwen als een cultuur van passiviteit die sterk tegen de buitenwereld gericht is.
Daarmee is niet gezegd dat alle contacten slecht zijn. Zogenaamde overbruggende contacten met professionals van de gemeente of van scholen zijn wel nuttig. Dan gaat het er immers om dat men er iets van wil maken, dat men vooruit wil komen.
Toch is er wel enige sociale samenhang nodig. Want wil je actief worden in een wijk dan moet er wel sprake zijn van hechting met de wijk. Maar het blijkt dat veel van die actievelingen helemaal niet zoveel contacten in de wijk hebben. Waar het om draait is dat ze zich ermee identificeren. Dat ze trots zijn op hun wijk en het fijn vinden om er te wonen. Dat ze een toekomstbeeld hebben van hoe ze graag zouden willen dat hun wijk eruit gaat zien. Als overheid moet je deze doeners wel goed faciliteren en koesteren.’
Bas van Stokkom, socioloog, Centrum voor Ethiek, Radboud Universiteit Nijmegen