Het contact met mijn familie is in de loop der tijden verwaterd en de enige waar ik nu nog wel eens contact mee heb, is mijn zus. Maar van mijn broers, daar hoor ik eigenlijk niks meer van. Zij ook niet van mijn hoor, en dat is al tientallen jaren zo… 20, 25 jaar zeker wel. Ik zou ook niet meer weten hoe ze eruit zien. Ik vind het natuurlijk niet zo leuk, dat niet, maar ik doe er ook geen moeite voor. Ik ben ook niet zo van… ik ben zo enthousiast, ik ga het weer oproepen. Dat niet.’ (Man, 53, in ‘Onkundig en onaangepast’.)
Er is de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar sociaal isolement en eenzaamheid. Vooral eenzaamheid onder ouderen krijgt veel aandacht. Maar problemen met sociaal isolement blijven hardnekkig voortbestaan. Een reden daarvoor is dat de hulpverlening met oplossingen komt die niet, of zelfs averechts werken, stelt Anja Machielse. Begin dit jaar promoveerde zij aan de faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Uit haar proefschrift ‘Onkundig en onaangepast. Een theoretisch perspectief op sociaal isolement’, blijkt dat er veel misverstanden bestaan over sociaal geïsoleerden.
Standaardoplossingen
Sociaal geïsoleerden zouden vaak oudere mensen zijn, veelal vrouwen, die hun partner verloren hebben. Ze hebben geen werk, zijn onzelfstandig en afhankelijk. Ze klampen zich aan je vast zodra je een voet over de vloer zet. Deze mensen zouden het best te helpen zijn door ze te laten participeren in de samenleving. Door werk of vrijwilligerswerk. Of door laagdrempelige voorzieningen waar ze anderen kunnen ontmoeten.
Het is dit volstrekt verkeerde beeld dat ertoe leidt dat mensen in een sociaal isolement nauwelijks worden bereikt, en dat interventies die op de tekentafel van beleidsmakers en hulpverleners worden bedacht, niet of averechts werken, vindt Machielse. ‘Onder ouderen zijn er veel sociaal geïsoleerden, maar ook heel veel onder jongeren. Ze hebben geen netwerk, geen sociale contacten. Ze vallen vaak niet op. Het zijn zelfstandige, zelfredzame mensen. Ze doen geen beroep op anderen. Want als je hulpbehoevend bent, kun je niet in een sociaal isolement leven.’
Evenmin is het zo dat sociaal geïsoleerden per definitie geen werk hebben of nauwelijks met anderen praten. Het ontbreekt hen met name aan betekenisvolle relaties, vriendschappelijke contacten en emotionele steun bij anderen. Machielse onderscheidt in haar studie zes typen sociaal geïsoleerden: zelfredzamen, afhankelijken, buitenstaanders, hoopvollen, eenzamen en overlevers. Zelfredzamen hebben wel functionele competenties. Ze zijn actief, hebben vaak werk, kunnen zich goed handhaven in formele situaties. Maar ze hebben geen vrienden, krijgen geen bezoek en gaan niet privé bij anderen langs. Vaak vluchten ze in werk, om maar zo weinig mogelijk thuis te zijn. Deze groep is over het algemeen wel gelukkiger dan bijvoorbeeld de overlevers. Die zitten thuis, sluiten zich af van de bedreigende buitenwereld. De typeringen zijn volgens de onderzoekster nodig, omdat verschillende mensen verschillende vormen van ondersteuning en begeleiding nodig hebben. Nu wordt nog te veel van standaardoplossingen uitgegaan.
‘Beleidsmakers en hulpverleners denken vaak: als we maar laagdrempelige voorzieningen in het leven roepen en mensen een plek bieden waar ze elkaar kunnen ontmoeten, dan lost het probleem zichzelf wel op. Maar deze mensen komen zelfs die lage drempel niet over, daar zou hun onvermogen opnieuw gestalte krijgen. Ze zijn gedurende een heel lange periode sociaal geïsoleerd geraakt. En daar steeds verder in weggezakt. Ze hebben een strategie ontwikkeld om daarmee om te gaan. Ze schermen zich af van de buitenwereld, want anders worden ze steeds opnieuw geconfronteerd met hun onvermogen om sociale contacten aan te gaan.’
Een andere oplossing, die vaak als panacee tegen sociaal isolement wordt gezien, is werk, of in ieder geval enige vorm van participatie, bijvoorbeeld vrijwilligerswerk. ‘Maar dan ga je ervan uit dat participatie voor deze mensen tot de mogelijkheden behoort en daar gaat het juist mis. Vaak zijn er andere problemen die eerst moeten worden opgelost voor ze deel kunnen nemen aan het maatschappelijk leven. Ik heb mensen ontmoet die alleen nog ’s nacht leefden. Alleen dan waren ze heer en meester over de eigen wereld en werkelijkheid en liepen ze de minste kans met anderen te hoeven omgaan. Zij hebben eerst een lange periode van individuele hulp nodig voordat ze aan enige vorm van participatie toe zijn.’
Pseudo-zelfredzaamheid
Machielse vreest dat de Wet Maatschappelijke Ondersteuning weinig goeds te brengen heeft voor sociaal geïsoleerden. ‘De WMO gaat ervan uit dat mensen een toenemend beroep zullen doen op hun sociale omgeving. Maar die hebben deze mensen niet. Dat is heel beangstigend. In zeker opzicht zijn sociaal geïsoleerden ideale burgers. Want ze zijn zelfredzaam. Maar dat is een pseudo-zelfredzaamheid. Als er echt iets gebeurd, zijn ze voor honderd procent aangewezen op professionals, want een vangnet hebben ze niet. Het faciliteren van mensen die zelf niet in staat zijn een netwerk op te bouwen, zou de andere kant van de WMO moeten zijn.’
De toename van het aantal sociaal geïsoleerden in de afgelopen decennia heeft volgens Machielse alles te maken met de eisen die de samenleving stelt. ‘Er wordt heel veel van je verwacht. Je moet veel meer dan vroeger in staat zijn je eigen leven in te richten, je eigen doelen te stellen en na te streven. Daar heb je een aantal vaardigheden bij nodig. Je moet beschikken over identiteitskapitaal. Je hebt een stevige identiteit nodig die stáát, maar je moet ook in staat zijn je aan te passen aan verschillende sociale omstandigheden. Mensen die niet zo’n stevige persoonlijkheid hebben, passen zich soms te veel aan. Daarmee komen ze in de problemen. Of te weinig. Dan praten ze over zaken die helemaal niet in die sociale omstandigheden thuishoren. Voor de omgang met een sociaal gezelschap zonder je eigen identiteit geweld aan te doen, moet je een sociale antenne hebben. Sociaal geïsoleerden hebben die vaak niet.’
Uit onderzoek is gebleken dat leven in armoede dikwijls een intergenerationele aangelegenheid is. Ditzelfde geldt volgens Machielse voor sociaal isolement. Vaak blijkt dat bij deze mensen vroeger als kind ook nooit bezoek over de vloer kwam en vriendjes en vriendinnetjes niet welkom waren.‘Om een sociaal netwerk te hebben, moet je vertrouwen hebben in andere mensen, je betrokken voelen bij anderen en sociale omstandigheden kunnen aanvoelen. Dat zijn dingen die je als kind leert. Als je dat niet hebt geleerd, kun je ze later ook niet overbrengen.’
‘Ik heb mensen ontmoet die nooit meer buiten hun huis kwamen. Dan bleek dat hun moeder eigenlijk ook nooit buiten kwam. Ik kwam ook bij een vrouw die geen contact meer had met haar kinderen, niet eens wist waar ze woonden en haar kleinkinderen nog nooit had gezien. Niet vanwege een ruzie ofzo, maar het was gewoon zo gelopen. Later vertelde ze dat ze haar eigen ouders ook al jaren niet meer had gezien toen die stierven. Maar mensen praten daar niet over. Ze schamen zich, camoufleren het. Want iedereen heeft immers sociale contacten. Als jij die niet hebt, zal er wel iets aan je mankeren. Sociaal isolement is een gigantisch taboe.’