De voorgeschiedenis is bekend. Op 23 april 1998 stak
een jongen in het Amsterdamse stadsdeel Slotervaart/ Overtoomse Veld een
afvalcontainer in brand, waarna de politie hard optrad en er een forse rel
ontstond. Een groep Marokkaanse vaders, verenigd in de stichting Al Mawadda,
besloot wat te doen aan het slechte imago van de buurt en ging ´s avonds
surveilleren om de jongeren op hun gedrag aan te spreken. Hun aanpak bleek te
werken: het aantal meldingen van overlast nam af. In 2000 ontvingen de vaders
twee prijzen – de Hein Roethofprijs en de European Crime Prevention Award – en
het project verwierf landelijke en zelfs internationale bekendheid. In Nederland
en België kregen de buurtvaders op veel plaatsen met wisselend succes
navolging.
De Amsterdamse antropoloog Frank van Gemert vindt alle aandacht voor de
buurtvaderprojecten nogal overdreven. Hij deed onlangs met het artikel
‘Marokkaanse buurtvaders: succes door teruggrijpen?’ een poging een aantal
mythes daarover door te prikken (Socialisme en Democratie, juli 2002). De op
‘senioriteit’ gestoelde benadering van de buurtvaders, waarbij de oudere een
jongere vertelt hoe het hoort, is niet meer van deze tijd, meent hij. Jongeren
trekken zich niets meer aan van die traditionele Marokkaanse aanpak en de
criminaliteit verdwijnt er niet door. Sociale controle functioneert tegenwoordig
binnen Marokkaanse buurtgemeenschappen slecht of is vanwege de roddel zelfs
contraproductief, schrijft Van Gemert. ‘Kennelijk zijn zij (de buurtvaders) wel
in staat geweest binnen de buurtgemeenschap in Amsterdam-West andere processen
op gang te krijgen dan degene die zich in andere wijken afspelen.’
Rolmodellen
Het gros van de Marokkaanse jongens dat ontspoort, heeft volgens Van Gemert
een problematische relatie met hun vaders. De vader-zoonrelatie is volgens hem
juist onderdeel van het probleem. ‘Bijeenkomsten in buurtcentra, waar
problematiek als die van boefjes besproken wordt, geven een stereotiep beeld te
zien (…). Jongeren en vrouwen zijn afwezig of zwijgen en mannen op leeftijd
houden monologen over wat hen is overkomen.’
Van Gemert ziet met lede ogen aan dat steeds meer gemeenten geld stoppen in
buurtvaderprojecten. ‘Daar gaat veel geld in om. Maar ik heb liever dat er
energie, tijd en geld gestoken wordt in dingen waar de jeugd veel meer aan
heeft, bijvoorbeeld via eigen websites of muziek maken. Dat sloeg altijd goed
aan bij Surinaamse jongeren. Marokkaanse jongens lopen achter rapmuziek aan, dat
gaat er in als koek. Die jongens hebben niets aan buurtvaders.’
Op zijn kamer bij onderzoeksbureau Regioplan vertelt Van Gemert dat
hij door een evaluatieonderzoek naar de bestuurlijke aanpak van de problemen met
de jeugd Slotervaart/ Overtoomse Veld goed kent. In 1998 promoveerde hij op een
onderzoek naar de cultuur en criminaliteit onder Marokkaanse jongens. ‘Ik heb
intensief contact met de politie en de buurtregisseurs. Ook heb ik vorig jaar
met de buurtvaders een interview gehad. Het is niet zo dat ik hun aanpak
systematisch bestudeer. Het gaat mij vooral om het idee. Er zit nogal wat lucht
tussen wat men denkt dat buurtvaders zijn en wat ze feitelijk doen.’
Van Gemert wil het initiatief niet afbreken, maar er vraagtekens bij
plaatsen. ‘Het is het eerste voorbeeld van Marokkanen die zelf iets in de wijk
ondernemen. Daar was men aan Nederlandse kant zo blij mee dat de prijzen ze in
de schoot geworpen zijn. Ik wil dat relativeren, omdat dat teruggrijpt naar hoe
dat werkte in Marokko. Vastgelopen jongens laten zich op deze manier niet op een
ander spoor zetten. Hun probleem was heel lang dat ze van alles wilden, maar
geen voorbeelden hadden, zoals de Surinamers Ruud Gullit of Frank Rijkaard. De
voorbeelden die ze wel hadden, waren jongens in dikke BMW’s, drugsdealers. Hun
vaders waren bittere oudere mannen. Dit model van buurtvaders is een oud idee,
in die zin dat het gebaseerd is op een traditionele omgang van vaders met zonen.
De vader loopt door de wijk en de jongens durven zich niet te misdragen.’
Crimineel profiel
Antropologe Anya van Wijk, werkzaam bij Averroès, een instelling voor
opvoedingsondersteuning, had de afgelopen jaren veel contact met Marokkaanse
buurtvaders. Van Wijk verwijt Van Gemert dat hij selectief citeert uit bestaande
onderzoeken. ‘Hij projecteert de negatieve kant van sociale controle waar hij
promotieonderzoek naar deed zonder enige gêne op de buurtvaders. Bovendien zegt
hij dat die Marokkaanse buurtvaders de patriarchale tradities, de macht, zomaar
weer willen terugpakken en de kinderen het traditionele pad willen
opjagen.’
Natuurlijk zijn er veel verbitterde oude Marokkanen, maar die tref je nu
juist niet aan onder deze groep, zegt Van Wijk die een zestal buurtvaders
interviewde. ‘Deze groep is gevarieerd en actief in de Nederlandse samenleving.
Haar bedoeling was dat die wijk weer leefbaar werd. Daar is ze nog steeds hard
mee bezig. Het is belangrijk dat ouders zich manifesteren. Voor kinderen is het
belangrijk dat hun vaders een rol hebben, waar ze trots op kunnen zijn. Veel
Marokkanen waren hun zelfrespect hier namelijk helemaal kwijt.’
In zijn artikel citeert Van Gemert opvallend genoeg nauwelijks bronnen uit
de buurt. Op één Marokkaanse jongen na, die de vraag opwerpt: ‘Een jongen die
niet naar zijn vader luistert, luistert die wel naar een buurtvader?’ Wat zegt
zo’n enkele uitspraak? ‘Er is een groep jongeren in Amsterdam-West actief en die
haalt veel rottigheid uit,’ antwoordt Van Gemert. ‘Die heeft heel het
draaideurcircuit van instellingen gehad en loopt gewoon weg als ze de
buurtvaders aan ziet komen.’
De antropoloog laat foto’s zien van een uitgebrande postzegelhandel. ‘In
brand gestoken. De eigenaar is weggegaan, die kreeg zo veel vernielingen in zijn
pand dat hij het niet meer bol kon werken. De buurtvaders waren hier afwezig.
Veel mensen zeggen: “ik zie die buurtvaders nooit”. Zo’n brand heeft te maken
met rondhangende jongens. Dit lijkt me bij uitstek een situatie waarbij
patrouillerende vaders een verschil kunnen maken. Deze kwestie was nog in
onderzoek bij de politie en daarom vond ik het niet kies om het te verwerken in
mijn artikel.´
In zijn artikel geeft Van Gemert geen methodologische verantwoording voor
zijn stellingen, maar verwijst wel naar oudere literatuur. Van Gemert:
‘Onderzoeker Werdmölder schreef in 1986 al dat er vaders op straat lopen en
tegen jongens zeggen dat ze naar de moskee moeten. De lastpakken zitten in de
groep tussen twaalf en achttien. Die zijn “streetwise”, die laten zich niet iets
zeggen. De achttien- plussers laten zich wel door de buurtvaders aanspreken, die
zijn veel rustiger. Een paar zijn jongerenwerker geworden of hebben hun school
afgemaakt. Hartstikke goed, maar de echte lastpakken lopen nog gewoon op
straat.’
De buurtvaders vertelden Anya van Wijk dat Nederlanders zich nooit hebben
gebogen over het profiel van die harde crimineeltjes. ‘Over het algemeen zijn
dat kinderen uit gebroken huwelijken, die bij hertrouwde moeders en stiefvaders
wonen. Hun eigen vader kijkt niet naar ze om. In Marokko zouden die kinderen
door de familie worden opgevangen. De kinderbescherming moet vaker ingrijpen,
vinden de buurtvaders.’
Bevelcultuur
Bij aankomst in Nederland in de jaren zeventig hadden veel Marokkaanse
ouders al snel het gevoel dat ze faalden in hun opvoeding, betoogt Van Gemert.
‘Er was een hardnekkige mythe onder de eerste generatie. Als zij hun kinderen
sloeg, werden ze weggehaald door de hulpverlening. Het gebeurde een of twee
keer, maar iedereen kent die mythe. Dat werkte verlammend voor de Marokkaanse
ouders, ze verloren hun zelfvertrouwen. Het was ontwrichtend voor veel gezinnen,
vaders vielen van hun voetstuk. Toen zeiden velen: “sorry, ik kan het niet meer,
Nederlandse overheid, doet u het maar”. Nu weer tien jaar later zegt een
buurtvader: “nu komt men terug naar ons, het is de overheid niet gelukt en nu
moeten wij het weer doen”. Daartegen maak ik bezwaar. De vader-zoonhiërarchie
werkt hier niet. Dat is het grote verschil tussen bevelcultuur en
onderhandelingscultuur. Onderhandelen bestaat niet in Marokkaanse
gezinnen.’
Een nogal boute uitspraak, reageert Van Wijk. Ze kwam bij de buurtvaders in
haar interviews geen autoritaire opvoedingsideeën tegen. ‘Ze gaan de straat op
en maken met de kinderen een praatje. Ze laten die kinderen gewoon weten dat ze
er zijn. Sommigen vinden dat hun kind naar de moskee moet. Maar als die vijftien
zijn en ze hebben er geen zin in, dan maken de vaders er ook niet zo’n probleem
van.’
Van Wijk vindt het vreemd dat Van Gemert de buurtvaders als enigen er
negatief eruit haalt. ‘Dat zijn juist niet de mannen die alleen nog in de moskee
hun wonden zitten te likken. De buurtvaders zijn niet alleen belangrijk als
intermediair naar de Nederlandse samenleving, maar ook naar de groep die
zichzelf al heeft afgeschreven.’
Anya van Wijk verklaart veel opvoedingsproblemen uit het nieuwe liberale
klimaat van de jaren zeventig toen de eerste generatie hier arriveerde.
‘Nederland gooide op dat moment allerlei tradities overboord. De meer
traditionele Marokkanen kregen geen enkele hulp bij de integratie. Daar was geen
visie op, men ging uit van terugkeer, het was eigenlijk fictieve integratie. Het
onderwijs in eigen taal en cultuur was een schijnoplossing. Als kinderen toen
alleen de Nederlandse taal hadden geleerd, was de integratie veel beter
verlopen.’
‘Je krijgt de indruk dat Van Gemert ergens diep in Marokko is geweest en
niet in Nederland. Zelfs in Casablanca bestaat die bevelscultuur al niet meer,’
zegt Abderrahim Arrihani, buurtvader van het eerste uur en werkzaam als adviseur
voor sociale projecten bij het bureau B&A Beleidsrealisatie. ‘Door het
optreden van de buurtvaders is de kloof tussen ouderen en jongeren kleiner
geworden. Ze komen uit allerlei leeftijdsgroepen. Ze zitten ook niet in de WAO,
maar zijn op een enkele uitzondering na allemaal aan het werk. Meneer Farjani
van vijftig danst met een groep jongens van vijftien, zestien op moderne muziek.
De ouderen proberen zich aan te passen aan de jongeren, maar intussen praten ze
ook over normen en waarden. Het is niet zo dat jongeren moeten luisteren omdat
ik ouder ben.’
José ten Kroode, directeur van B&A Beleidsrealisatie, ergert zich aan
de manier waarop Van Gemert het debat aanzwengelt. ‘De ene Marokkaan is de
andere niet. Marokkanen hebben een slechte naam en nu zijn er eindelijk mensen
die opstaan en iets proberen te doen en dan worden ze zo uitvergroot. Waar gaat
dit allemaal over? Het lijkt net een krabbenmand. Eentje kruipt omhoog en de
anderen trekken hem weer terug. Als in Nederland iemand de kop boven het
maaiveld uitsteekt, wordt die afgehakt.’
Panacee
De buurtvaders zijn nou ook weer niet de panacee voor alle problemen,
betogen Arrihani en Ten Kroode. ‘Je kan de buurtvaders niet exclusief
verantwoordelijk maken voor de problemen bij station Lelylaan. Daarbij speelt de
politie een rol, de NS, Justitie in de Buurt, reclassering. Dat moet je samen
doen.’
Uit het onderzoek ‘Geen boeien maar ketens’ van Regioplan van dit jaar
blijkt dat bijna de helft van de ouderen (van 45 jaar en ouder) vindt dat de
veiligheidssituatie in Slotervaart/ Overtoomse Veld sinds 1998 is verslechterd.
Volgens de helft van de jongeren is de situatie rondom overlast en veiligheid
juist verbeterd. Dat de criminaliteit na 1998 door de inzet van de buurtvaders
met vijftig procent is gedaald, zoals uit eerdere onderzoeken zou blijken, is
volgens Van Gemert ‘een van de vele mythen’ rond het onderwerp. Houssain
Mouhmouh, buurtagent en begeleider van de buurtvaders, kan niet zoveel met die
cijfers. ‘Ik proef liever de sfeer in de buurt, dat zegt meer dan cijfers. Het
is allemaal weer gezellig geworden. De buurt werd zelfs no go-area genoemd, maar
daar is geen sprake meer van. De buurtvaders hebben daar een belangrijke
bijdrage aan geleverd, samen met de instellingen in de buurt.’
De kracht van het artikel van Van Gemert is dat hij de vraag stelt of
welzijnswerk en beleidsmakers de buurtvaders wel op de juiste waarde schatten,
zegt Harry Mertens, projectleider van het NIZW-project ‘De multiculturele
buurt’. ‘Maar Van Gemert schiet door, door het helemaal af te breken. Het is
niet of-of – of preventie of brandblussen — het is allebei. In Slotervaart/
Overtoomse Veld was wel iets aan de hand. Het jeugdwerk sloot niet aan en
jongeren hadden weinig perspectief. Van Gemert heeft gelijk als hij zegt dat het
succes niet overdreven moet worden. Voor beleidsmakers zijn dit soort projecten
handig, maar het is niet de oplossing voor alle problemen. Er is jarenlang
geroepen dat allochtonen ook zelf moesten ingrijpen, nu doen ze dat en moeten ze
blijkbaar alle problemen oplossen. Als je buurtvaders beschouwt als panacee voor
alle kwalen, kan het alleen maar falen.’
Mertens somt een serie recente initiatieven op die uitgaan van de kracht
van de gemeenschap. Bijvoorbeeld sprintkampioen Sammy Monsels, die begon met de
begeleiding van jongeren in de Bijlmermeer. Hij probeerde hen enthousiast te
maken voor de atletiek, Nu levert hij kampioenen af. Of de Marokkaanse meiden
van het inloophuis voor meisjes ‘Het Spiegelbeeld’ in de Indische buurt. Of neem
het promotieteam Marokkanen in Haarlem, waarbij getalenteerde jongeren zich
presenteren aan bedrijven. Mertens: ‘Schakel mensen niet pas in als het al fout
is gegaan en vereng de discussie niet. Er is niet één smaak of één geïsoleerd
project om alle problemen van Marokkaanse jongeren op te lossen.’/Martin
Zuithof