Architecten van zorg- en welzijnsvoorzieningen lopen
het risico dat hun ontwerpen na een tiental jaren, of in een enkel geval zelfs
sneller, achterhaald zijn. De gebruikers kunnen er dan niet meer mee uit de
voeten. Dat overkwam bijvoorbeeld het verzorgingshuis De Golfslag in Emmeloord,
een uit veel glas en beton opgetrokken zeven verdiepingen tellend flatgebouw.
Het in 1970 voltooide gebouw van de architect Abe Bonnema voldeed niet meer. De
Stichting Bouw Bejaardenhuizen Emmeloord vroeg in 1997 toestemming het pand te
slopen om op dezelfde plek nieuwbouw te plegen. Na protest van de architect
bepaalde het gerechtshof in Leeuwarden dat die sloop niet toegestaan was. Het
ontwerp van Bonnema blijft overeind. Gevolg hiervan is dat nu op een andere
locatie in Emmeloord een nieuw verzorgingshuis gebouwd moet worden. Daar zijn ze
inmiddels begonnen met een nieuw gebouw, het aantal appartementen is
teruggebracht van 120 naar 86. Het resterende aantal worden aanleunwoningen, die
met een woningcorporatie gerealiseerd worden. Voor het majestueuze flatgebouw De
Golfslag moet altijd nog een nieuwe bestemming voor gevonden worden.
Zorgzones
Het echec van De Golfslag roept de vraag op in hoeverre architecten
rekening houden met toekomstige ontwikkelingen in de zorgsector. Zo ongeveer in
de tijd dat in Emmeloord de palen geheid werden, zocht een groep architecten
binnen de Bond van Nederlandse Architecten elkaar op om juist over dat punt na
te denken. In 1972 werd de STAGG opgericht, de Stichting Architectenonderzoek
Gezondheidszorg, waar circa vijftig architectenbureaus bij aangesloten zijn. In
de meest recente publicatie ‘Verblijven of wonen’ schetst de STAGG een
toekomstvisie aan de hand van scenario’s. Het uitgangspunt is het zelfstandig
wonen voor mensen die intensieve zorg nodig hebben zo gewoon mogelijk te houden.
Kernpunten zijn kleinschaligheid, blijven wonen in de eigen omgeving en een
niet noodzakelijke koppeling van wonen aan allerlei voorzieningen. De lijn is
duidelijk, de architecten spelen met hun ontwerpen in op trends als
extramuralisering, normalisering en het scheiden van wonen en zorg. Jeroen
Singelenberg, hoofd Kenniscentrum Wonen/Zorg bij Arcares en een van de
medeauteurs van de STAGG-publicatie: ‘De gebouwen van de verbouwingsgolf die
achter ons ligt, zijn kleiner dan voorheen. Maar de vroegere paviljoens en
bouwclusters voor pakweg honderd cliënten pasten grotendeels nog binnen de
kaders van de wet Ziekenhuisvoorzieningen. Het was dus nog redelijk op
schaal.’
Een verdere schaalverkleining is volgens Singelenberg momenteel in
volle gang. Hij wijst daarbij op een staalkaart van woonvormen die architecten
ontworpen hebben om mensen in staat te stellen zo zelfstandig mogelijk te wonen:
woonzorgcomplexen, aanleunwoningen, gezinsvervangende huizen, clusterwoningen,
aanpasbare en levensloopbestendige woningen. De ontwerpen zijn er op gericht
mensen met beperkingen toch zo gewoon en zelfstandig mogelijk te laten wonen.
Deze ontwikkeling is volgens Singelenberg in een stroomversnelling
terechtgekomen. Hij wijt dit niet alleen aan veranderde ideële inzichten maar,
veel pragmatischer, vooral aan het vrijkomen van wachtlijstgelden en nieuwe
privacyreglementen waardoor mensen in zorgvoorzieningen recht hebben op grotere
eigen woonruimtes. Na een toegenomen bouwstroom in de intra- en semi-murale
sector constateert Singelenberg dat momenteel bij de verpleeghuizen ook de
bouwplannen loskomen.
De toekomstscenario’s van de STAGG introduceren de zogeheten woonzorgzone.
Zo’n zone is een deel van de wijk waar bij de bouw en planning van voorzieningen
er vanuit gegaan wordt dat een meer dan gemiddeld aantal bewoners
zorgafhankelijk zijn of aanpassingen nodig heeft in of rondom het huis.
Uiteenlopende voorzieningen zijn binnen handbereik. Er is in zo’n buurt een
zorgkruispunt die alle diensten van een verzorgingshuis of woonzorgcomplex
levert, behalve de huisvesting zelf dus. En een zorgcoördinatiepunt.
Singelenberg: ‘Als gemiddeld drie tot vier procent van de mensen
AWBZ-afhankelijk is, dan is dat percentage het dubbele in zo’n woonzorgzone. De
rest, meer dan negentig procent is dus niet zorgbehoevend. De huurwoningen zijn
zo aangepast dat je zonder veel ingrepen huizen rolstoeltoegankelijk maakt,
liften aanbrengt of met het doorbreken van een dunne wand een aantal huizen
naast elkaar geschikt maakt voor bijvoorbeeld 24-uurszorg of nachtdiensten van
verpleegkundigen.’
Arrogantie
Het concept van de woonzorgzone houdt in dat met AWBZ-gelden de
diensten van grote zorgvoorzieningen, zoals een eigen tandarts of
dagactiviteiten inschuiven bij de algemene voorzieningen. Singelenberg is zelf
betrokken bij de ontwikkeling van een woonzorg zone in de wijk Krakeel in
Hoogeveen. Volgens hem geeft de woonzorgzone de trend aan voor de toekomst en
oriënteren door het hele land woningcorporaties en zorgondernemers zich met hun
bouwplannen op dit model.
Jim Schuyt, directeur van de innovatieve woningcorporatie in Amersfoort
SCW, kijkt liever op een langere termijn. Een gemiddelde woning moet honderd
jaar mee kunnen, is zijn uitgangspunt. Schuyt: ‘Ik vind het dan ook van
misplaatste arrogantie getuigen om het scheiden van wonen en zorg te bombarderen
tot de lijn voor de toekomst. Je zult bij het bouwen rekening moeten blijven
houden met veranderde inzichten en nieuwe eisen die aan gebouwen en woningen
gesteld worden.’ Schuyt is dan ook een pertinente tegenstander van een aparte
architectuur van voorzieningen: ‘We betalen nu leergeld voor de bouw van
grootschalige verzorgingshuizen. Die hangen als een molensteen om de nek, zo
moeilijk zijn ze aan de nieuwe eisen aan te passen. Ik pleit er voor
accommodaties en woningen juist zo weinig mogelijk bijzonder te maken. Vanaf het
begin moet je uitgaan van een mogelijke transformatie.’ Als voorbeeld geeft
Schuyt de schoolwoningen, casco’s die eerst als leslokalen en daarna tot
woningen getransformeerd worden Maar ook in het ruimtelijk beslag van een wijk
pleit hij voor meer speelruimte, het reserveren van open plekken voor mogelijke
voorzieningen die laten nodig kunnen zijn voor bijzondere groepen. Schuyt: ‘Door
de financiële druk krijgt iedere vierkante meter een bestemming. Achteraf als de
wijk volgebouwd is zit alles vast.’
De SCW-directeur stelt dat bij de bouw van woon- en zorgvoorzieningen nog
te weinig gebruik gemaakt van de expertise van corporaties. Schuyt: ‘Ik zie nog
steeds zorgorganisaties die alles in een hand willen houden. Het komt ook voor
dat we pas in een laat stadium, als de zorgcomponent al is ingevuld, bij de
bouwplannen betrokken worden. De tendens is dat we steeds meer in overleg met
zorgorganisaties plannen maken en overeenkomsten sluiten. Wij nemen de
huisvesting voor onze rekening en de andere partij levert de zorg. Toch is hier
nog een wereld te winnen.’ De huisvesting van bijzondere en zorgafhankelijke
groepen is voor corporaties geen marginale activiteit en neemt de komende jaren
alleen nog maar verder toe, is ook gebleken uit een onderzoek dat SCW heeft
laten uitvoeren door het adviesbureau Price Waterhouse Cooper. Die adviseerde de
woningcorporatie dit onderdeel apart te organiseren in een Sociaal Vastgoed
zodat de corporatie zich nog duidelijker op dat marktsegment kan profileren.
Schuyt: ‘Met zo’n Sociaal Vastgoed kunnen we met een herkenbaar gezicht naar
buiten treden en gerichter communiceren met zowel de klant als de zorgpartners.
Maar ook intern willen we minder ad hoc bezig zijn en onze kennis en ervaring op
dit terrein beter bundelen en gerichter inzetten.’/Jasper
Veldhuis