Om ernstig psychiatrische patiënten die alle vormen
van hulp afwijzen toch te motiveren tot behandeling startten in 1995 de
Utrechtse ggz-instellingen, inmiddels gefuseerd tot Altrecht, met bemoeizorg.
Daarbij gaan casemanagers, veelal sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen, de
straat op. Ook gaan ze op huisbezoek. Ze proberen contact te leggen met
verkommerde en verloederde psychiatrische patiënten met het doel om zowel
psychiatrische behandeling als sociaal-maatschappelijke hulp tot stand te
brengen. De bemoeienis is intensief. Soms gaat de casemanager, die een caseload
heeft van maximaal vijftien patiënten, dagelijks bij zijn patiënt langs. De
benadering van de patiënt verloopt stapsgewijs.
Motiveren
‘Je benadert de patiënt met tact en volharding,’ zegt Cees van Houten,
sinds 1996 als psychiater verbonden aan het bemoeizorgteam. ‘Eerst spreek je de
patiënt aan op zijn kapotte schoenen. Vervolgens bied je hem een sjekkie aan,
later praat je met hem over zijn schulden, zijn huisvesting, zijn angsten en
wanen. Zo probeer je hem vrijwillig te motiveren tot hulp van bijvoorbeeld de
Riagg, het maatschappelijk werk, de sociale dienst of de verslavingszorg. Als
dat niet lukt, confronteer je hem met de dreigende realiteit van een gedwongen
opname. Mocht ook dit niet lukken terwijl hun toestand zeer zorgwekkend is,
vragen wij een rechterlijke machtiging (RM) aan voor gedwongen opname. Maar
tijdens de opname blijft de casemanager zich met hem bemoeien. In de kliniek
wordt niet alleen nadere diagnostiek verricht en de psychiatrische stoornis
behandeld. Ondertussen werkt de casemanager samen met het behandelend team aan
structurele oplossingen op het gebied van huisvesting, inkomen, schuld,
dagbesteding en sociale contacten.’
Om te kijken wat nu het effect is van gedwongen opname in het kader van
bemoeizorg verrichtten Van Houten met een aantal collega’s een onderzoek onder
de 160 patiënten die tussen 1995 en 1998 door het bemoeizorgteam werden
behandeld. Van deze groep bleven 38 patiënten, na gemiddeld zeven maanden
proberen, elke hulp afwijzen. Zij werden met een RM opgenomen.
De situatie van deze patiënten werd gemeten aan het begin van het contact,
bij ontslag uit de kliniek en ruim tweeëneenhalf jaar daarna. Op dat moment
waren vier patiënten nog steeds opgenomen, de overigen waren na enkele maanden
tot een jaar met voorwaardelijk ontslag vertrokken. Dat wil zeggen dat ze zich
aan een aantal voorwaarden moesten houden, zoals medicijngebruik en
behandelcontact. Tijdens het laatste meetpunt hadden twintig van de 34 nog
steeds of opnieuw een RM met voorwaardelijk ontslag. Gevraagd naar hun
welbevinden zei de helft tot tweederde van de patiënten dat ze zich nu prettiger
voelde dan voor de opname. Ook de behandelaars registreerden forse
verbeteringen, met name op het gebied van huisvesting, financiën en het
accepteren van psychiatrische hulp.
Keerpunt
Het onderzoek zonder controlegroep rechtvaardigt geen verstrekkende
uitspraken over causale verbanden tussen opname en de verbeteringen. Maar je
kunt volgens Van Houten wel stellen dat de opname voor veel patiënten een
keerpunt in hun leven heeft betekend. ‘Wij vermoeden dat de grote betrokkenheid
van de casemanager daarbij van doorslaggevende betekenis is. De casemanager kent
de patiënt en bouwt een vertrouwensrelatie met hem op. Daarnaast speelt
natuurlijk mee dat de meeste patiënten onder voorwaarden met ontslag zijn en dus
verplicht behandeling krijgen van een ambulante hulpverlener. Als ze zich niet
aan die voorwaarden houden worden ze weer opgenomen.’
Van Houten is dan ook blij dat de Wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische
Ziekenhuizen (Bopz) onlangs is verruimd met de voorwaardelijke RM. Hiermee
kunnen patiënten die nog niet zijn opgenomen kiezen voor ambulante behandeling
in plaats van dwangopname, mits zij instemmen met de voorwaarden. Een andere
wijziging van de wet Bopz, de gedwongen observatiemachtiging, vindt hij
daarentegen absoluut onnodig. Deze maatregel maakt het mogelijk ‘zorgwekkende
zorgmijders’ die vermoedelijk een gevaar kunnen opleveren onder dwang ter
observatie op te nemen.
Hoewel de Eerste Kamer in principe met deze wetsverruiming akkoord is
gegaan, besloot ze onlangs de invoering ervan twee jaar op te schorten. In die
periode moet de noodzaak ervan blijken. Van Houten: ‘Gedwongen
observatiemachtiging is onnodig en druist in tegen onze bevindingen. De
suggestie wordt gewekt dat psychiaters in een kliniek makkelijker tot een
diagnose kunnen komen. Maar een psychiatrisch ziekenhuis is voor de patiënt een
kunstmatige omgeving. Zijn dagelijks functioneren kun je minder goed
achterhalen. Met onze aanpak kan dat veel beter. Als een patiënt op straat tegen
ons zegt dat hij niet naar de sociale dienst kan omdat hij bang is daar opgepakt
te worden, geeft dat duidelijk zijn beperkingen weer. Maar bovenal blijkt uit
onze bevindingen dat bij driekwart van de ‘zorgwekkende zorgmijders’ op
vrijwillige basis, dus zonder gedwongen opname, psychiatrische behandeling en
andere hulp kan worden gerealiseerd. Door mensen met een observatiemachtiging
gedwongen te laten opnemen wordt hun vertrouwen in de hulpverlening onnodig op
het spel gezet. Veel van onze patiënten hebben door hun ervaringen in het
verleden het vertrouwen in de hulpverlening verloren. Ze zijn zeer
achterdochtig. Als je ze menselijk benadert, ze helpt met de meest urgente
dingen, is het mogelijk om zonder dwangopname een psychiatrische behandeling te
regelen.’/Maria van Rooijen