‘Minister Bomhoff gaat zeer kritisch kijken naar
subsidies aan onderzoeksinstellingen als het NIZW waar PvdA’er Hans Simons de
scepter zwaait. Ook voor instanties als Zon Mw en Defacto wordt de geldkraan
naar verwachting dichtgedraaid.’ Dit bericht, dat eind juli in de Telegraaf
verscheen, zorgde voor enige ophef binnen het Nederlands Instituut voor Zorg en
Welzijn. De Telegraaf baseerde zich op een brief van secretaris-generaal van het
ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Roel Bekker, waarin stond dat
het verstrekken van opdrachten en subsidies aan de genoemde onderzoeksinstituten
alleen nog na expliciete toestemming van de diensthoofden was toegestaan. Het
NIZW hield er na dit bericht rekening mee dat het zeer moeilijk zou worden de
komende jaren nog projectopdrachten binnen te slepen.
Volgens Hans Simons, voorzitter van het dagelijks bestuur van het NIZW, is
het echter ‘niet meer dan een standaardreactie’ van een departement wanneer er
een nieuw kabinet aantreedt. Hij ziet er dan ook geen aankondiging van een
grootschalige bezuinigingsoperatie in. ‘Wanneer er een nieuw kabinet komt, dan
willen de bewindslieden weten waar het geld nu precies naartoe gaat. Voor een
bepaalde tijd mogen beslissingen daarover dan niet meer op een lager niveau
worden genomen, maar door de directie en de directeurs-generaal. Dat is een hele
normale en reële reactie. Er is niets tegen als de financiering en de beoogde
inhoud van projectopdrachten eens goed tegen het licht worden gehouden. Dat is
zelfs wenselijk voor het NIZW. Als dingen efficiënter en zuiniger kunnen
gebeuren, moet je dat zeker doen.’
Dat het NIZW, ruim dertien jaar na haar oprichting, eraan toe is zich
opnieuw te oriënteren op haar rol in de landelijke infrastructuur in de sector
zorg en welzijn, staat volgens Simons buiten kijf. ‘De kracht van het NIZW zit
in innovatie en informatie. Vroeger had je veel kleine instellingen, die te
klein waren om zelf veel aan innovatie te doen. Nu hebben we te maken met veel
grote multifunctionele welzijnsorganisaties die we als gelijkwaardige partners
beschouwen. Dat betekent dat je je diensten meer in dialoog met de klant, de
professionals in welzijn, de instellingen en de gemeentelijke financiers tot
stand brengt. Soms zijn we als onafhankelijk kennisinstituut iets te ver van de
vraag van de klant komen te staan.
‘Ook op organisatorisch, financieel en bestuurlijk niveau valt er het
een en ander te veranderen. Zo kan de samenwerking tussen Forum, het Verwey
Jonker-instituut, het Trimbos-instituut en het NIZW beter. Ik zou toe willen
naar een kennisinstituut dat meerjarige afspraken maakt met het
moederdepartement over financiering en inhoud.’
Het schrappen van projectsubsidies is wat u betreft geen
probleem?
‘Die projectsubsidies leveren te veel onnodige bureaucratie op. Ik zou
liever zien dat naast de vaste instellingssubsidie een keer in de vier jaar een
budget beschikbaar komt voor programma’s die relevant zijn. Dan kun je als
instituut zeggen: dat zijn de klussen waarvoor we de komende jaren staan. De
financieringsstructuur is nu te veel dichtgeslibd. Er zijn nu te veel kleine
programma’s en projecten.’
Welke thema’s staan u daarbij voor ogen?
‘Dat zijn onder meer de vermaatschappelijking van zorg en de
consequenties daarvan. Hoe zorg je ervoor dat zorgbehoevende mensen die buiten
een instelling wonen ook aan de samenleving kunnen deelnemen. En modern
burgerschap, waaronder thema’s als sociale activering en participatie vallen.
Diversiteit is een belangrijk onderwerp. En opvoeding en ontwikkeling van jonge
mensen, veiligheid en leefbaarheid en de veranderende rol van de professional in
het licht van deze ontwikkelingen. Dat zijn de grote sociale thema’s. In het
najaar zal het NIZW haar strategiestuk voor de periode 2003-2006
presenteren.’
Wat is de rol van het NIZW daarbij?
‘De vraag hoe dat bestuurlijk en organisatorisch vorm moet krijgen, is
niet zo interessant. De discussie moet terug naar de inhoud. Het uitgangspunt is
de professional die iedere dag met zijn poten in de modder staat. Hoe kunnen we
de beschikbare kennis het meest effectief bij hem of haar krijgen om sociale
problemen aan te pakken. Als daar een ander werkverband voor nodig is, dan moet
dat er komen. Dat hoeft niet per se in NIZW-verband. In het begin was het NIZW
een instituut van honderd mensen. Daar zijn nogal wat clubs aan toegevoegd. In
de perceptie van veel mensen is daardoor een te groot en te machtig NIZW
ontstaan. Maar wij zitten hier niet om alles vast te houden en verder te
groeien. Als de kennis maar in de praktijk terecht komt. Daar gaat het
om.’
Zit er niet te veel overlap in wat de landelijke
kennisinstituten, de provinciale ondersteuningsorganisaties en de grote
welzijnsinstellingen doen?
‘Dat ligt heel verschillend per regio. Maar we moeten wel oppassen dat
we dingen niet dubbel doen. Er heerst soms een sfeer van animositeit en
wantrouwen in plaats van een gemeenschappelijke opstelling. De landelijke
instituten hebben weleens het idee dat we qua kennis een stapje hoger staan, en
op provinciaal niveau voelt men zich wat miskend. Maar de afgelopen tijd leren
we steeds beter gezamenlijk op te trekken. We werken immers allemaal met
hetzelfde belastinggeld.’
Diverse onderzoeken hebben de laatste jaren duidelijk gemaakt
dat de welzijnssector de boot heeft gemist. Welzijnstaken worden steeds meer
vervuld door het onderwijs, woningcorporaties, politie…
‘Een prima ontwikkeling. Als het onderwijs er in slaagt met Brede
Scholen de ouders te mobiliseren, als woningcorporaties portiekgesprekken tot
haar core-business rekent, dan raakt het welzijnswerk steeds meer in de
samenleving geïntegreerd. Woningcorporaties zijn erachter gekomen dat het
verrekte belangrijk is om aan opbouwwerk te doen. Dan kunnen ze kiezen of ze
zelf welzijnswerkers in dienst nemen of samenwerking zoeken met
welzijnsinstellingen. In Rotterdam was er een tijd dat de politie mensen uit de
jeugdsector ging inhuren. Daar is nu een heel behoorlijke samenwerking tot stand
gekomen. Het gaat om de inhoud, niet om de vraag wie wat doet. Ik zie dergelijke
ontwikkelingen niet als een bedreiging voor de sector.’
Blijft er dan nog voldoende over voor de
welzijnssector?
‘Natuurlijk. De begeleiding van moeilijke jongeren, het
peuterspeelzalenwerk, de ontmoetingscentra met laagdrempelige educatieve
voorzieningen, de kinderopvang. Zo zijn er nog tal van thema’s te noemen. Het is
absoluut niet noodzakelijk dat de overheid alle kinderopvang regelt, maar er
zullen altijd aspecten van het welzijnswerk nodig zijn voor kinderen die
kwetsbaarder zijn. Wat je afbouwt is moeilijk weer op te bouwen. Zo is een deel
van de problematiek van de jaren negentig veroorzaakt door de te snelle afbouw
van welzijnsvoorzieningen in de jaren zeventig en tachtig.’
Heeft u het gevoel dat dit kabinet hart heeft of hard is voor
de welzijnssector?
‘Uit het coalitieakkoord kun je nauwelijks harde conclusies trekken.
Maar als je het van de positieve kant belicht, kun je een behoorlijke impuls
verwachten van een kabinet dat thema’s als veiligheid, integratie en het op orde
krijgen van kwetsbare wijken tot belangrijke thema’s benoemt. Het hangt van de
welzijnssector af of hij zich op die onderwerpen weet te manifesteren. We zullen
onze positie moeten verdienen en duidelijk moeten maken wat wij bij kunnen
dragen aan de oplossing van deze vraagstukken. Daar ben ik niet op voorhand
somber over. Nu is er sprake van een overaccentuering van
veiligheidsvraagstukken. Op den duur komt men vanzelf terecht bij de problemen
die daarvan de oorzaak vormen, zoals schooluitval, jeugdbeleid en sociale
cohesie in de buurt. Daar is de welzijnssector een relevante partner in. Er ligt
dus duidelijk een opgave voor het welzijnswerk. De thema’s zijn er in ieder
geval naar.’/Eric de Kluis