Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Bezorgdheid om sluiting winkels in onveilige stadscentra: De wetmatigheid van verval

Steeds meer winkels sluiten hun deuren in onveilig bevonden wijken. Volgens insiders een ernstig signaal van verval van de buurt. Maar, zo wordt gewaarschuwd, het ligt niet alleen aan de onveiligheid. Er is veel meer aan de hand. Hoe valt het tij te keren? Het grote probleem bij de verbeterplannen is het tempo, meent Rob Crassee van het OndernemersPlatform Stedelijke vernieuwing.

Eindelijk erkenning, eindelijk gehoor. Bij de

koepelorganisatie van supermarkten, het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel

(CBL) sprongen ze in januari bijna een gat in de lucht. Onderzoek van het

ministerie van Economische Zaken wees uit dat maar liefst dertig wijken in

Nederland aan te merken zijn als ‘no go-gebied’, onveilig voor burgers, en zeker

niet geschikt voor ondernemers om er winkels te exploiteren. De overkoepelende

organisatie van supermarkten voegde er snel aan toe dat nog eens zestig tot

zeventig andere wijken op de nominatie staan no go-area te worden. Zo ernstig is

het, benadrukte directeur Roos in het vakblad Distrifood. Het is een

wetmatigheid die vrijwel iedereen uit het wereldje van de stadsontwikkeling

kent: als de ‘goede’ winkels eenmaal weg zijn, begint de teloorgang pas echt.

Neerwaartse spiraal

Supermarktketen Dirk van den Broek sloot eind vorig jaar in Amsterdam al

een aantal winkels omdat de veiligheid voor klanten en personeel niet langer kon

worden gegarandeerd. Volgens het Platform Detailhandel zijn ze niet de enigen.

Daarnaast verdwijnen in het kielzog van de supermarkten andere winkels. Cijfers

van het platform geven aan dat vorig jaar vijf miljoen diefstallen in winkels

werden gepleegd. Daarbij waren er nog eens duizend overvallen. Een totale

schadepost van ongeveer 750 miljoen euro.

‘Iedereen,’ zegt adjunct-directeur René Roorda van het CBL, ‘denkt dan dat

die problemen alleen spelen in de randstad, in steden als Amsterdam en

Rotterdam. Maar dat is niet zo. Ze komen overal in stedelijke gebieden voor. Ook

in Brabant, ook in Limburg. Overal.’ Bovendien, zegt de adjunct-directeur, wordt

nu in de publieke discussie alleen de criminaliteit genoemd als oorzaak van de

problemen van supermarkten. ‘Maar er is veel meer aan de hand. Winkels mogen van

gemeenten bijvoorbeeld maar enkele uren per dag worden bevoorraad, terwijl ze

wel geacht worden van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat open te zijn. Klanten

kunnen nauwelijks hun auto kwijt in de omgeving van de supermarkt. Of de buurt

waar de supermarkt op gericht is, verandert van bevolkingssamenstelling. Mensen

vergrijzen, of vertrekken. Daarvoor in de plaats komen dan bewoners die veel

minder hebben te besteden. Dat draagt er allemaal toe bij dat ondernemers

zeggen: “Weet je wat: ik ga ergens anders heen”. Of ze hebben simpelweg geen

overlevingskansen, en worden gedwongen te stoppen.’

En dan begint, schetst Roorda, de neerwaartse spiraal. Vertrekt de

supermarkt, dan zullen kleinere winkels als de bakker, slager en kaaswinkel snel

volgen. ‘Immers, de supermarkt is vaak de trekker van het winkelgebied.’ Toch is

hij niet pessimistisch. ‘We hebben jaren om aandacht gevaagd voor onze

problemen. Ik heb de indruk dat de overheid nu begint te snappen dat het ernst

is. ‘Als voorbeeld noemt hij het aanvalsplan tegen criminaliteit dat het

Platform Detailhandel in januari 2003 afsloot met de ministers Donner (Justitie)

en Remkes (Binnenlandse Zaken). Eén van de belangrijkste doelen is om de

winkelcriminaliteit in 2006 binnen drie jaar met een kwart te verminderen. Ook

als het gaat om de bevoorrading van supermarkten ziet Roorda licht in de tunnel.

‘We gaan er met gemeenten in regionaal verband over praten. Misschien kunnen ze

de laad-en lostijden op elkaar afstemmen zodat wij ons werk kunnen doen. Ik heb

de indruk dat gemeentebestuurders zich meer voor onze problemen gaan

openstellen.’

Kopje onder

Of de toekomst er optimistisch uitziet voor winkeliers in de stedelijke

gebieden, is zeer de vraag, vreest Rob Crassee van Ahold. Hij zit sinds vijf

jaar in het OndernemersPlatform Stedelijke Vernieuwing, een netwerk van grote

bedrijven dat de overheid helpt bij het opkalefateren van verloederde

winkelgebieden. Zo is hij betrokken bij het ‘revitaliseren’ van het August

Allebéplein in Amsterdam-West, een winkelcentrum dat werd geteisterd door

rondhangende jongeren. In samenwerking met de deelgemeente en betrokken

ondernemers werd een noodplan ontwikkeld. Nieuwe winkels die werden

aangetrokken, gaan binnenkort open. De volgende stap zal zijn om het

winkelcentrum definitief te herontwikkelen en er een sociale ontmoetingsplek van

te maken. ‘Maar ja. Dat kost natuurlijk tijd. De deelgemeente moet bijvoorbeeld

eerst een wijkvernieuwingsplan maken.’

Een ander project waarbij Crassee betrokken is, dreigt ook een van de lange

adem te zijn: het tot leven wekken van winkelcentrum De Ambachtsgaarde in Den

Haag Zuid-West. De buurt verarmt, winkels verliezen hun overlevingskracht. Het

tempo is, vindt Crassee, het grote probleem bij het uitvoeren van de

verbeteringsplannen. ‘Na vijf jaar hebben we nog niet één project afgerond,’

verzucht hij. ‘Het duurt zó lang dat het einddoel geleidelijk achter de horizon

wegzakt. Het blijft de vraag of de ondernemers weer hun brood kunnen verdienen

op die plek. Dat perspectief is een groot probleem. Want alles is leuk en

aardig, maar van mooie praatjes kunnen ze niet leven. Het is de vraag of ze het

volhouden tot hun winkelcentrum daadwerkelijk is opgeknapt.’

Crassee kent gevallen genoeg van winkeliers en supermarktexploitanten die

elke dag vechten om niet kopje onder te gaan. ‘En als je daarbij dan nog flink

wat klanten hebt die niet afrekenen bij de kassa, dan kunnen die winkeliers

gewoon afknappen. Dan zien ze er geen gat meer in.’ Het aantal winkels die onder

Crassees ogen slinkt, is enorm. ‘Met enig leedwezen,’ constateert hij, slaan

langzaam aan ook andere partijen alarm. ‘Bijvoorbeeld een woningcorporatie zegt

dan: “Wij kunnen wel nieuwe woningen bouwen in die wijk. Maar als er geen

winkels meer zijn, hebben we meteen weer nieuwe problemen”. Je pompt er aan de

voorkant geld in, terwijl het aan de achterkant weer wegstroomt.’

Crassee wijst de beschuldigende vinger naar de rijksoverheid. Er zijn de

laatste jaren miljarden besteed aan het grotestedenbeleid. Er is volop nieuwbouw

gepleegd in de oude wijken, er zijn sociale programma’s uit de grond gestampt.

‘Daar is niets mis mee. Maar de economische pijler is totaal verwaarloosd:

bedrijvigheid en werkgelegenheid terugbrengen op wijkniveau. Mensen laten zien

dat het normaal is om te werken, om een baan te hebben.’

Voormalig staatssecretaris Ybema van Economische Zaken heeft er zijn handen

niet aan vuil gemaakt, vindt Crassee. ‘Zijn opvolger Wijn van het CDA heeft wel

eens vriendelijke woorden gesproken over de revitalisering van winkelgebieden,

maar daar is het, voor zover ik weet, bij gebleven.’

Als zijn Ondernemersplatform Stedelijke Vernieuwing bij elkaar komt, zit

daar ook altijd een vertegenwoordiger bij van het Ministerie van Binnenlandse

Zaken, belast met het grotestedenbeleid. ‘Ik laat nooit een gelegenheid

voorbijgaan zonder te zeggen dat er meer werk moet worden gemaakt van de

ontwikkeling van de economische poot in de stedelijke gebieden, dat er meer

daadkracht moet komen. Maar het is er kennelijk nog niet van gekomen.’

Volgens Crassee hoopten de beleidsmakers van de overheid dat de

Vinex-locaties lucht zouden brengen in de oude stadswijken. ‘De gedachte was dat

mensen uit de naoorlogse wijken zouden doorstromen naar de nieuwbouw. De

vrijgekomen, verouderde huizen zouden met bulldozers kunnen worden opgeruimd

zodat er opnieuw ruimte vrijkwam voor nieuwbouw. Maar dat is niet gebeurd. Er

zijn nog steeds wachtlijsten in die wijken.’

Ook vindt hij dat de overheid te veel tegelijk aanpakt. ‘De aandacht wordt

veel te veel versnipperd. Als je je nu concentreert op de ergste veertig of

vijftig achterstandswijken in Nederland, kom je verder dan dat je honderd dertig

wijken tegelijk onder je hoede hebt. Bestuurders beginnen dat nu ook in te

zien.’

Tenslotte, vindt Crassee, zou de overheid de winkeliers in de moeilijke

gebieden via fiscale maatregelen tijdelijk een vorm van compensatie moeten

geven. ‘Het is een allerlaatste redmiddel. Maar anders overleven ze simpelweg

niet totdat de winkelgebieden zijn opgeknapt.’

Trendy

Creatief zijn, elkaar vertrouwen en goed samenwerken. Dat zijn een paar

basisbegrippen die volgens de Rotterdamse opbouwwerker Freek Homan van

welzijnsorganisatie Sonor absoluut nodig zijn voor succes in de revitalisatie

van winkel- en woongebieden. Sinds anderhalf jaar werkt hij samen met de

politie, ondernemers, vastgoedeigenaren en de Kamer van Koophandel samen om het

winkelbestand van Pernis, een kleine kern buiten Rotterdam, terug op peil te

brengen. ‘Zegt de vertegenwoordiger van de Kamer van Koophandel: “Er is een

subsidiepot bij de provincie voor kleine kernen. Daar kunnen we misschien voor

in aanmerking komen”. Wij geprobeerd. Eerst werden we afgewezen. Toen hebben we

mensen van de provincie rondgeleid. En nu krijgen we een behoorlijke hoeveelheid

geld. Ik wil maar zeggen: wij hadden nooit van die subsidiepot gehoord, als die

vertegenwoordiger van de Kamer van Koophandel er ons niet op had gewezen. Als we

hem niet hadden uitgenodigd, hadden we het niet geweten.’ De provinciesubsidie

is, verwacht Homan, genoeg om de planvorming en -ontwikkeling te betalen. ‘Dan

zijn we toch mooi een stuk op weg.’

Homan is optimistisch over de mogelijkheden die er zijn om een wijk,

inclusief winkels, te behoeden voor verloedering. Al twintig jaar werkt hij in

de Rotterdamse stadswijk Cool, met als bekende trekker de Witte de Withstraat.

De geschiedenis van de Witte de Withstraat in deze stad is vaak beschreven.

Loman denkt daar het zijne van. ‘Zo slecht als het imago van de straat vijftien

jaar geleden was, is de straat in werkelijkheid nooit geweest. Zo goed als het

beeld nu is, zal de straat in werkelijkheid nooit worden.’

In elk geval figureerde de Witte de Withstraat in het verleden regelmatig

op de misdaadpagina’s van de kranten. Er zaten gokhuizen, er was prostitutie en

drugshandel. Nu is het één van de hipste straten van Nederland, gericht op een

jonge, trendy middenklasse. Er zijn galeries, designwinkels, restaurants en – in

de zomer – terrasjes. In de afgelopen jaren werd de slechte horeca uitgerookt en

uitgekocht. De goede winkeliers werden gelokt. Volgens Homan is de Wijk

Ontwikkelings Maatschappij (WOM) hierbij een belangrijk instrument geweest. De

WOM is een stichting, aangestuurd door een BV. In de BV zitten grote

vastgoedondernemers, particuliere investeerders en het ontwikkelingsbedrijf van

de gemeente Rotterdam. De stichting maakt de ontwikkelingsplannen die de straat

moeten verbeteren. Met behulp van de BV worden de plannen uitgevoerd. ‘Je kunt

slechte horecapanden bijvoorbeeld opkopen,’ zegt Homan. ‘Als de eigenaar niet

wil meewerken, kun je hem voorstellen zelf een huurder aan te dragen zodra de

ruimte vrijkomt. Wil hij dat ook niet dat kun je de huurder verjagen met behulp

van allerlei overheidsinstellingen. De ene keer komt de politie bijvoorbeeld

controleren, dan de Keuringsdienst van Waren, en daarna Bouw- en Woningtoezicht.

Zo gaat de lol er voor de ondernemer snel af, en wil hij best vertrekken.’

Langzaamaan werd de de Witte de Withstraat wat ze nu is. ‘De aanpak heeft

goed gewerkt,’ vindt Homan. ‘Dat wil niet zeggen dat de methode elders ook

zomaar zal werken. Elke situatie is anders. Maar als je met veel organisaties

samenwerkt, en er echt iets van wilt maken, zeg maar ‘soulmates’ bent en niet te

snel opgeeft, lukt het. Daar geloof ik in.’/Annet van

Eenennaam

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.