Haar sober ingerichte appartement maakte haar veel ouder dan ze daadwerkelijk was. Ze nipte aan haar koffie. Soms kreeg ik ook een kopje aangeboden, vaak niet. ‘Vandaag even geen koffie hoor.’
‘Even geen muziek hoor’
Ik nam plaats op de bank en peilde haar stemming. Onderwerpen als het weer, het nieuws, of de tuinman leenden zich hier uitstekend voor. Tussen de sigarettenrook door observeerde ik haar. Vaak trok ze een verbeten gezicht en zweeg ze. Na een tijdje was dan onze onuitgesproken regel dat ik ‘maar gewoon begon’ met alles wat moest gebeuren. Soms bulderde de stem van een lokale volkszanger door de boxen. Soms was het stil. ‘Even geen muziek hoor.’ Om half elf was het tijd voor koffie. Vaak ging dit gepaard met veel gezucht. Tijdens de koffie hadden we het vaak over haar leven. Of niet. ‘Even stil hoor.’ Als ze dat zei, wist ik dat ze vanzelf zou gaan praten. En warempel, na een minuutje of vijf stak ze van wal. Hoe emotioneler de verhalen, hoe meer ze terugviel in haar dialect.
Wie kwam er eigenlijk nog langs?
Haar huidige leven leek een optelsom van ziekenhuisbezoeken. Van de helft van de bezoeken begreep ze niets. Om twaalf uur kwam het warm eten. Het was niet te eten. Soms ging ze klaverjassen. Al gauw was ze daar dan klaar mee. Die vrouwen konden alleen maar zeuren. Zij wilde spelen. Soms vertelde ze over haar gezin. Ze had ruzie met haar kinderen. Ze kwamen nooit meer langs. Wie kwam er eigenlijk nog langs? Ze pakte dan een doosje met herinneringen.
Misgegaan
Vaak leek ze te twijfelen. Laten zien of toch weer opruimen? Soms liet ze het zien. Op de foto’s zag ik een jonge, stralende vrouw in de bloei van haar leven. Ze vroeg zich hardop af waar het misgegaan was. Na een paar minuten pakte ze het doosje weer uit mijn handen en zette het terug. ‘Klaar nu hoor.’ Ze zat daar dan en huilde.
Lichtpuntje
Er was één lichtpuntje in haar leven. Karel. Karel was haar latrelatie. Hij ging mee naar het ziekenhuis, hielp haar met technische klusjes, ging mee klaverjassen en het allerbelangrijkste: hij maakte haar aan het lachen. Lachen was zo’n werkwoord dat ik slecht kon lijmen met het beeld dat ik van haar had. Soms vertelde ze enkele grappen die Karel uitgehaald had. Terwijl ik dan vaak nog wachtte op de clou van de grap, veegde mevrouw G. de tranen uit haar ogen. Wát een grap niet?
Afscheid
Vlak voordat ik de eerste keer weg ging, zei ze dat ze niet voor het raam zou gaan staan zwaaien. ‘Daar heb ik geen zin in hoor.’ Toen ik langs het raam fietste keek ik dan ook niet op. De week erna was dit het eerste wat ze zei. ‘Je hebt niet gezwaaid. Ik stond er, maar je zwaaide niet. Ik ga ook niet nog een keer zwaaien hoor.’ Iedere keer als ik bij haar vandaan fietste keek ik op en zwaaide ik. Ze stond er nooit meer.
Nieuwe baan
Na een poosje moest ik haar vertellen dat ik niet meer langs zou komen. Ik had een nieuwe baan. Ze keek me aan. Ze zuchtte. Vaak fiets ik langs de flat. Ik kijk omhoog, tel de verdiepingen. Ik ben gestopt met zwaaien. In mijn hoofd fluister ik dan: ‘Dag mevrouw Gerritsen. Dag Karel. Ik hoop dat jullie nog lachen samen.’
Anke Odinga is maatschappelijk werkster en docent. Op haar website schrijft ze op verhalende wijze over alledaagse situaties die zij in haar werk tegenkomt.