Hou toch op met die idiote selfiesticks foto’s te maken… Loop door… Mayim is verdwenen. Snap dat dan! Laat me erlangs!
Zo ver kan ze toch niet zijn?
Waarom lette ik zojuist niet op? Hoe is het mogelijk dat ik haar juist híer kwijtraak, in de toeristische hel van Amsterdam. Ik weet het, een elektrische rolstoel kan best vaart maken. Maar meestal blijft ze als twee-eenheid aan haar vader geplakt… Ja, meestal. En ze heeft geen telefoon bij zich. En geen telefoonnummer. Maar zo ver kan ze toch niet zijn?
De laatste foto
We waren na een sportwedstrijd elektrisch rolstoelhockey in Amsterdam-Noord verdwaald geraakt in de binnenstad van Amsterdam. De Zeeburgertunnel was afgesloten. Dwars door Amsterdam was de oplossing. Toen we langs de Stopera reden, vroeg Mayim om een ijsje. Ik parkeerde op een aanpalende gracht, klapte de oprijplaat uit en haalde met haar een ijsje. Zo werd het een onverwachte papa-dochter-dag in Amsterdam. In Magna Plaza kreeg ze een mini-workshop make-up van een enthousiaste winkelier en bij de paarden op de Dam werd ze door mij op de foto werd gezet. De laatste foto van haar, denk ik nu, in een dramatische moment.
Veilige veste
Drie weken geleden was ze ook weggerold. In Bataviastad, toen haar moeder en ik een espressowinkel binnenstapten. Maar Bataviastad is een veilige veste, ommuurd met slechts één uitgang. Ik barricadeerde toen de vestingpoort en mijn vrouw rende een paar rondjes. Ze vond haar snel. De Dam is geen veilige veste. Mayim is me ontglipt. Ze zou zomaar voor een tram kunnen rijden. Ze kent de snelheid van dat openbaar vervoer nog niet goed. En zeker niet de drukte van een overvol plein waar van alles door elkaar rijdt: fietsers, taxi’s. Treinen kent ze wel, maar die rijden niet over de Dam.
De gracht in
Ik bel na een kwartier zoeken 112 en krijg een Amsterdamse agente aan de lijn. Ik geef het signalement door van Mayim: een prachtige jonge vrouw in een rood shirt van sportclub Only Friends, en, ik vergeet het echt, ze zit in een knalrode elektrische rolstoel. En om mijn bezorgdheid te uiten zeg ik: ik hoop niet dat ze de gracht in rijdt. Ik corrigeer mezelf direct. ‘Dat doet ze natuurlijk niet. Dat doet ze ook niet in Almere.’ Ik sta midden op de dam in een groot wit overhemd. Ben nogal fors, zeg ik om mijn uiterlijk te duiden. ‘We sturen ook een auto naar u,’ zegt de centrale. ‘Blijft u waar u bent. We zien u op camera. En we noemen uw formaat corpulent, niet fors.’
Achter de witte leeuw
Burgeralert wordt geactiveerd en er wordt meteen gezocht met de camera’s op en rond de Dam. ‘Want’, zegt de agente, ‘alle hoeken en gaten van dit centrumgebied zijn in beeld.’ Mijn hartslag gaat snel naar beneden. Ik ga midden op het plein zitten naast een demonstratie van Tibetaanse monniken. Na tien minuten gaat de telefoon. De politie: ‘We hebben haar gevonden. We zien haar staan bij Guus, die heeft ons net gebeld, omdat hij een meisje in een rolstoel aantrof die om haar vader vroeg. Ze staan net achter de witte leeuw tegenover de Bijenkorf. Vanaf uw kant ziet u het niet, maar als u doorloopt wel.’
Goed hè?
Mijn geluk kan niet op. Ik ren naar Guus en Mayim, omarm Mayim en geef de vreemdeling die Guus heet bijna een kus op de wang. ‘Maar waarom ben je weggereden’, vraag ik Mayim. ‘Ik vond de witte leeuw zo mooi en jij bleef maar bij de paarden staan.’ ‘Maar hoe ben je dan de drukke straat overgestoken? Dat is gevaarlijk!’ ‘Helemaal niet pap. Iemand hielp me oversteken naar de leeuw, en toen was jij kwijt en heb ik Guus de politie laten bellen. Goed hè?’
Dezelfde avond heb ik op Google gesurft naar een GPS-tracker voor op haar rolstoel.