In de economie reageren we traag en fanatiek op veranderde spanningen tussen vraag en aanbod; in het sociale op veranderde spanningen tussen individu en maatschappij, en daarmee tussen rechten en plichten. Dan weer vinden we dat het individu zich moet aanpassen aan de maatschappelijke instituties en benadrukken we plichten, dan weer zijn we overtuigd van het omgekeerde en hameren we op rechten. Het individu moet heropgevoed worden om beter te passen in de maatschappij, zo meende men in de jaren vijftig – met heropvoeding van ‘asociale gezinnen’ als logisch uitvloeisel. Het vertrouwen ging naar de maatschappelijke structuren, en onaangepaste burgers oogstten wantrouwen. In de jaren zestig en zeventig draaide dit om: onderdrukkende maatschappelijke instituties moesten veranderen om het individu ruimte te geven, hoe agressief en lastig hij ook was. Bevrijd de gekken en criminelen van die onderdrukking, geef ze rechten, en zij zullen – zo was het idee – verantwoordelijke, sociale burgers worden, die hun plichten spontaan vervullen omdat ze deze niet eens als plichten ervaren.
In de jaren tachtig en begin negentig sloeg de balans weer om. Het wantrouwen ging naar individuen, de ‘calculerende burgers’. Hun nieuwe rechten hadden hen niet verantwoordelijk en sociaal gemaakt, alleen lui en egoïstisch, zo luidde de dominante diagnose. Minder rechten en meer plichten was de oplossing. Hardere aanpakken voor criminelen en werklozen, meer straffen en sancties.
Vanaf het midden van de jaren negentig sloeg de balans weer om. Het individu werd weer vertrouwd, en de maatschappelijke instituties moesten herijkt. Althans het marktgerichte individu: goede burgers waren actieve ondernemers en/of bewuste consumenten. Bureaucratie belemmert hen, en de markt maakt hen vrij, was het idee. Het persoonsgebonden budget geeft uitdrukking aan deze overtuiging, door patiënten in de rol van ondernemer en klant te zetten, en instituties als bureaucratische obstakels uit de weg te ruimen.
En nu? Is er momenteel sprake van meer nadruk op plichten, en afkalving van rechten? Minder bureaucratie en nog meer markt is voortdurend het credo. Er is groot wantrouwen jegens de overheid en wat daar bij hoort, en een onverminderd vertrouwen in het vermogen van burgers die als consument of ondernemer op de markt thuis zijn.
Het wantrouwen gaat naar degenen buiten de markt. Zij die geen ondernemer of consument zijn, omdat ze geen werk hebben, geen legale status, de taal niet spreken, of die de wetten van de markt tarten door te stelen in plaats van te handelen. Zij moeten ‘hard aangepakt’ worden. Voor hen zijn de nieuwe plichten, opdat zij uiteindelijk ook de markt betreden. Voor goedschiks hebben ze in de ogen van ondernemend en consumerend Nederland hun kans al gehad – de markt is immers al een decennium de publieke ruimte bij uitstek – , dus nu moet het kwaadschiks.
In de economie proberen we al decennia lang de conjunctuur te temperen. Beheersen lukt nooit helemaal – dat weten we inmiddels – en daarom proberen we de lasten en lusten gelijk te verdelen. Op het sociale vlak zou het ook zo moeten zijn: niet te fanatiek voor alleen rechten of plichten pleiten, want des te sneller komt de omslag en des te groter is hij. En als hij dan toch komt, hetgeen onvermijdelijk is, zorg dan dat de pijn of het plezier gelijk worden uitgesmeerd. Niet alle plichten naar de werklozen, asielzoekers of criminelen, noch alle rechten naar de BV Nederland.
Evelien Tonkens, GroenLinks Tweede Kamerlid