Ze zou me meenemen naar haar vader van 82 die in een ‘modern China’ verzorgingstehuis verblijft. Drie jaar eerder raakte hij gedeeltelijk verlamd na een ernstige val. Hij herstelt langzaam maar voorspoedig en na ziekenhuisopname en verpleegtehuisverblijf woont hij nu in een particulier ‘healthcarehuis’.
Na een half uur bussen arriveren we bij een normale vijf-verdiepingen flat in een oud appartementencomplex met binnentuin waar verder gezinnen en ouderen wonen. Het zorghuis heeft hekken, want er wonen ook vergeetachtige ouderen. Binnen zijn twintig een- en tweepersoonskamers met bed, tv, twee stoelen en een tafeltje en een bedlampje. Een hele sobere hotelkamer, maar wel erg schoon.
De kamergenoot van Le’s vader is vanwege het Springfestival opgehaald door zijn familie. Le voelt zich schuldig dat ze niet meer kan doen dan haar vader eens per week bezoeken, wat geld geven en al zijn medische zaken regelen. Haar zussen en broer en echtgenoot helpen ook.
Drie maal per dag wordt er gekookt en eten de acht ‘mobiele’ bewoners samen. Anderen worden gevoerd, in bed. Voor medische zorg moet men naar buiten. Familieleden zijn verantwoordelijk voor vervoer en kosten. Wie geen familie heeft moet veel geld hebben anders kan men hier niet zijn. De verblijfskosten in het particuliere huis bedragen de helft van een modaal inkomen.
Terugkeer naar ‘thuis’, bij zijn vrouw, achten ze niet waarschijnlijk. Een keer per week brengen ze hem daar op bezoek. Als ik beiden heb gezien, ‘s avonds eten we bij haar een traditionele nieuwjaarspot met dumplings en lamsvleessoep, kan ik me dat voorstellen. Hij is fysiek wat onhandig, maar straalt een enorme wilskracht uit. Zij, ook 82, komt kwetsbaar over, woont zelfstandig in Le’s appartement bij het ziekenhuis met veel hulp van haar dochters. Tijdelijk woont nu de oudste zus daar in. Zorgend voor haar moeder loopt ze tevens driemaal daags naar het ziekenhuis met eten. Haar echtgenoot wacht daar op een hartoperatie. Zij is zestig, al tien jaar gepensioneerd van haar accountantsbaan, dus tijd voor zorgtaken. Haar twee hardwerkende dochters en hun jonge kinderen zijn er ook nog en haar vader die ons vriendelijk mandarijnen aanbiedt vanaf zijn televisiebed. Hij loopt vaak rondjes om het huis als training, natuurlijk zonder stok. Kaart soms, schaakt, speelt mahjong. Mist thuis.
Hij kent een paar woorden Engels. Hij vocht als Chinees soldaat in de Koreaanse oorlog tegen de Amerikanen. Soms hadden ze een krijgsgevangene die bewaakt moest worden. Daar leerde hij wat Engels van. Ja, het was een verschrikkelijke oorlog, maar het is lang geleden en nu is het leven goed. Iedereen kan eten, er zijn sokken en schoenen. Dat heeft hij anders meegemaakt. Er is nu harmonie, welvaart. Het is goed in China. Herinneringen aan het verleden zijn pijnlijk.
Le vertelt later vol verdriet dat haar vader ook met zo’n bord om en een narrenmuts op in zijn dorp werd vernederd tijdens de culturele revolutie; hij was een boer met wat eigen land.
Wrang wel, vind ik, dat zijn ‘rijkdom’ het nu mogelijk maakt dat hij een westers aandoend ouderenleven leidt. Zo goed mogelijk verzorgd, maar niet thuis waar hij liefst zou willen zijn.
Anne Geerdink (1951) is voor een schooljaar vertrokken naar het Noord Westen van China. Ze doceert daar Internationale Communicatie/Engels aan de Medische Universiteit van Ningxia. Als sociaal-pedagoog en organisatieantropoloog met ook werk-en onderzoekservaring in welzijnswerk en zorgorganisaties kijkt ze met grote belangstelling naar(de organisatie van)zorg en welzijn in de totaal andere cultuur en zorgstructuur van China.