Op weg terug naar mijn hostel door het razend drukke avondverkeer zag ik opeens tussen de auto’s, fietsen en karretjes een lichaam rollen. Vreemde gewaarwording! Omdat iedereen gewoon doorreed, eromheen manoeuvrerend, duurde het even voordat mijn bewustzijn zei: ‘Hè, dit klopt niet.’
Ik keek, nu met volle aandacht en zag dat de figuur mijn kant op rolde. Ik stak net een druk kruispunt over. Het lichaam rolde snel, toonde borsten; een vrouw! Ik ernaar toe en het verkeer stoppen. Ja, wat dacht je, in China. Niemand stopt ergens voor. Men blijft rijden en het is een wonder hoe vaak de slaloms lukken. Dit keer dus ook. Ik probeerde de in broek en trui geklede vrouw richting stoep te loodsen, mijn benen gebruikend. Aanspreken was niet aan de orde. Ze leek heel ver weg. Eenmaal op de stoep was het de kunst haar daar te houden. Ze wilde rollen.
Inmiddels was er publiek, meer geïnteresseerd in mij dan in het zieke mens op de grond, van misschien 35 jaar. Ik riep of er een dokter was, of iemand kon bellen. Na een tijd kwamen er twee agenten het publiek aanvullen. Opnieuw verzocht ik, enige westerling daar, om een dokter, een ambulance. Ik gebaarde: ze is gevaarlijk, voor zichzelf en voor anderen hier op straat. Ik dacht aan schizofrenie, een wanhopige suïcidaal. Zij vertelde het niet. Eindelijk kwamen er twee agenten die hielpen. Een voelde haar pols, de ander hielp haar tegenhouden. Ik vroeg opnieuw: ‘Waar blijft die ambulance?’ ‘Kost veel geld’, begreep ik uit hun reactie. ‘Wie gaat betalen?’
Op een of andere wijze kregen ze een telefoonnummer uit haar mond, kennelijk van een zus. De familie is hier volstrekt verantwoordelijk voor vrijwel alle medische verzorging en kosten, als je geen goede baan en dus geen verzekering hebt. Na nog een kwartier kwam toch de ambulance. Vier verplegers met mondkapjes op leggen de vrouw op de brancard, agenten mee en rijden. De ambulance nakijkend, realiseer ik me dat ik zelden sirenes hoor, ook al woon ik dicht bij drie ziekenhuizen, net als in Amsterdam.
Ik stond enigszins versuft na dat uur in de vrieskou en een jongen die wat Engels kon zei: ‘China is u dankbaar voor uw hulp! U kunt nu gaan.’ Ik had behoefte aan een borrel, als ik deze vrouw niet had opgeveegd, was ze of dood, of ze had een ernstiger ongeluk veroorzaakt, of ze was ’s nachts gestorven van de vrieskou. Ik begreep niets van de neutrale, onverschillig, maar nieuwsgierige houding van de Chinese omstanders. Wuwei! Niet ingrijpen?
Mijn ziekenhuiskennissen in Yinchuan verklaren later: ‘Er zijn te veel mensen in China. En ons gezondheidszorgsysteem is niet goed, de regering werkt eraan, maar het gaat heel langzaam’. Die ambulance kwam waarschijnlijk omdat ik bleef volhouden. Men wil geen gezichtsverlies. Nu konden ze de psychisch zieke vrouw niet laten liggen, eventueel wel vanuit de ambulance een paar straten verderop droppen. Alleen als de gebelde zus had ingestemd met betaling van ambulance en ziekenhuis zou ze voor de duur van het geld behandeld worden, zeggen de professionals treurig. Ja, er zijn wel ‘mental hospitals’, maar die zijn nog duurder.
Anne Geerdink (1951) is voor een schooljaar vertrokken naar het Noord Westen van China. Ze doceert daar Internationale Communicatie/Engels aan de Medische Universiteit van Ningxia. Als sociaal-pedagoog en organisatieantropoloog met ook werk-en onderzoekservaring in welzijnswerk en zorgorganisaties kijkt ze met grote belangstelling naar(de organisatie van)zorg en welzijn in de totaal andere cultuur en zorgstructuur van China.