De opzet en organisatie van wijk- en buurtteams is echter vaak ‘meer van hetzelfde’. Het denken over hulp- en dienstverlening, doelgroepen en de aansturing van de uitvoering is niet wezenlijk anders dan wat we tot nu toe al kenden binnen gemeentelijke organisaties. Dat is een risico van jewelste. Want top-down besturen op basis van rechtmatigheid, gelijkheid en handhaving leidt niet tot dat succes wat verlangd wordt van het gemiddelde wijk- en buurtteam.
Er is in de afgelopen paar decennia veel geschreven over de alternatieven: slimme overheid, outreachend besturen en leren met elkaar. Er is een beweging nodig van het exclusieve denken in systemen en modellen, naar het incorporeren van het denken vanuit N = 1 en vooral, hoe die twee elkaar kunnen versterken zodat het resultaat voor de burger sterk verbetert.
Die beweging is op menig werkvloer al langer praktisch aan de gang. Het zijn de lagen daarboven die met de mond verandering belijden maar die feitelijk moeite hebben hun rol en positie opnieuw te bepalen. Maar zoveel tijd is er niet meer. Want gemeenten moeten hun zaken zo zoetjes aan wel op orde krijgen.
In het overgrote deel van de gevallen is geen sprake van kwade opzet, maar van twijfel. Want men is echt niet gek. Men realiseert zich dat er, ondanks alle groots gepresenteerde rapporten en symposia nog helemaal niet zo veel bekend is over wat wel en niet werkt voor wijk- en buurtteams. De praktijk biedt gelukkig wel een indicator. Want aan de stand van zaken in de uitvoering, afgezet tegen wat de gemeente wil bieden, is goed af te lezen wat op korte termijn moet worden verbeterd of geregeld (faalfactoren) en waarmee men goed op weg is en verder komt (succesfactoren).
Faalfactoren
– De ontschotting houdt op zodra iets nodig is dat niet door het team zelf wordt geboden. Het is lastig integraal hulp bieden op het moment dat er na laagdrempelige toegang elders verwijzingen, indicaties, beschikkingen of verklaringen moeten worden geregeld;
– Er is geen mandaat om systeemfouten zoals gevonden in de praktijk bespreekbaar te maken. Hier ontbreekt het aan een lerende organisatie waardoor de hierboven genoemde beweging niet tot stand komt;
– Teams worden opgezadeld met een uitgebreid registratiesysteem. Wat vastgelegd moet worden is een feitelijke analyse van de problemen en omstandigheden in de vorm van bijvoorbeeld een tijdslijn, het plan van de burger, eventuele verwijsindex meldingen en geldende wettelijke kaders, de zorg die daadwerkelijk is geboden en de tevredenheid van de burger bij afronding. Meer is voor de uitvoering niet nuttig.
Succesfactoren
– Standaard aanbod voor enkelvoudige vragen, outreachend werk bij complexe vragen en multiproblematiek;
– Fatsoenlijke triage zodat passende zorg wordt geleverd. Dit betekent dat de meest ervaren en best opgeleide professionals helemaal ‘vooraan’ zitten. Zij zorgen er voor dat elke burger een plan maakt voordat het team aan de gang gaat. Dat geldt ook voor hulp die binnen wettelijke kaders moet worden geboden;
– Structurele reflectie op speerpunten bijvoorbeeld het voorkomen van uitsluiting en het voorkomen van het ontstaan van nieuwe regels als gevolg van incidenten;
– Leren met elkaar. Een goed functionerend wijk- en buurtteam komt tot betere en goedkopere oplossingen voor problemen die burgers hebben. Dat doen zij door hen te betrekken en de hulp vanuit dat perspectief met elkaar te benaderen, uit te voeren en te evalueren.