Ik zie beelden voor me van een stoet – emphatisch knikkende – heldhaftige hulpverleners. Uitgerust met minilaptop, een I-phone, en voor gevorderden de DSM-IV, gaan ze de paden op en lanen in. Op zoek naar de burgers verscholen in parken of achter gebarricadeerde deuren. Beschermd tegen de bemoeienis van buitenaf, want hulpverleners daar moet je voor oppassen. Gaan we die burgers trouwens bevrijden van iets of gaan we ze krijgsgevangenen maken van “het systeem”?
Stel je zelf het volgende voor. Een willekeurig actualiteitenprogramma. Gast nummer één wordt voorgesteld als zijnde: “Een professional die in de frontlinies werkt”. Waarop gast nummer twee vraagt: ‘Heb je in Afghanistan gezeten?’ Misschien verheldert dit hoe verwarrend zo’n term kan werken op het publiek buiten zorg- en welzijnsland. Hij wordt geassocieerd met ellende, chaos, geweld, bloed, gewonden, verlies, oorlog. Terwijl het om gewone mensen gaat met bijzondere verhalen, die op hun manier hun best doen het hoofd boven water te houden.
Het is hard nodig dat we mensen bereiken die onze steun kunnen gebruiken. Maar dat doen we niet door ten strijde te trekken met een batterij aan formulieren, telefoonnummers van instanties, protocollen en pretenties. Dat doen we door aan te schuiven aan de keukentafel, bij de één een kwartiertje, bij de ander twee uur. Want bij de één gaat het nu prima en bij de ander komt de ellende nu pas op tafel. Dat leidt tot paniek, besef, schaamte, schuldgevoel, verdriet. Nu komen alle emoties van de afgelopen jaren voorbij in sneltreinvaart. Een moment waarop je tijd moet kunnen nemen om écht naar mensen te luisteren. Maar ook om te kunnen lachen en de draad weer op te pakken.
Ik doe altijd mijn best om de term “zorgwekkende zorgmijders” niet te gebruiken. Natuurlijk zijn er mensen die niet bereikt willen worden, en die zullen er altijd blijven. Mijn ervaring is dat het merendeel van mensen die, gemakshalve, met deze term aangeduid worden wel degelijk open staan voor zorg. Zij weten eenvoudigweg niet van het bestaan van zorg, dus hoe kunnen ze hem dan mijden? Of ze willen wel zorg maar niet op de manier die hulpverlenende instanties tot nu toe bedacht hebben. Hebben wij wel het recht te oordelen over andermans gesloten deuren wanneer de onze nog niet wagenwijd open hebben staan?
Al werkend, schrijvend en pratend gebruiken we woorden die kernachtig een bepaalde activiteit of groep aanduiden. Handig, want zodra het opgenomen is in het vakjargon weet elke professional wat er bedoeld wordt en hoeft er geen discussie meer plaats te vinden over het begrip. Laten we dat juist wel doen en elkaar scherp houden want daar zit, als een vorm van sluikreclame, een gevaar van ongewenste beeldvorming. Mijn voornemen voor 2010, mijn taalgebruik opschonen. Iedereen het beste voor 2010.
Tineke van Uden (1965) werkte in haar gevarieerde loopbaan met jongeren in de jeugdhulpverlening zoals opvangcentra, internaat, op straat en in het sociaal cultureel werk. In het volwassenenwerk deed zij ervaring op in de vrouwenopvang en stapte daarna over naar het maatschappelijk werk. Inmiddels is zij zelfstandig onderneemster en traint en adviseert organisaties rondom outreachende hulpverlening.
Bron: Foto: Claudia Kamergorodski