Zorginstellingen kwamen de afgelopen tijd veelal negatief in het nieuws. Denk daarbij bijvoorbeeld aan Meavita en Philadelphia. Om goede en betaalbare zorg te kunnen aanbieden, is het belangrijk dat het interne toezicht goed is geregeld. Toezichthouders moeten over mogelijkheden beschikken om het bestuur te controleren en te sturen. Ook cliëntenraden moeten advies kunnen geven. Daarom ben ik er voorstander van dat deze mogelijkheden worden verankerd in de Wet cliëntenrechten zorg. Dan zeggen we niet alleen maar dat de patiënt centraal staat, maar voegen we ook echt de daad bij het woord.
Patiënten moeten erop kunnen vertrouwen dat bij een bevalling door een goede verloskundige wordt geholpen zonder daarvoor een uur te hoeven reizen. Of dat in geval van een hartaanval zo snel mogelijk wordt geholpen door een goede specialist in een dottercentrum.
Vanuit Den Haag voel ik daarvoor een grote verantwoordelijkheid. Dat betekent niet dat de politiek zich tot in detail met de inrichting van de zorg moet bemoeien. Integendeel. Wel moeten wij de kaders stellen, de randvoorwaarden.
Deze week was de week van de ‘governance’, ofwel goed bestuur. In de zorg, het onderwijs en uiteraard de financiële sector. Kijken we naar goed bestuur in de zorg, hoe regelen we dan het interne toezicht? Hoe gaan we om met fusies? En hoe kijken we aan tegen de integriteit van bestuur en toezichthouders?
Over de integriteit van besturen en raden van toezicht zou geen twijfel mogen bestaan. Bestuurders zouden naast hun bestuursactiviteiten niet ook nog moeten deelnemen in organen die advies uitbrengen over de besluiten en het handelen van de besturen. Deze dubbele pet brengt de vertrouwensband tussen patiënt, zorgverzekeraars en zorgaanbieders in gevaar en belemmert de effectiviteit van bestuurders en toezichthouders. Dat is onacceptabel en zou expliciet moeten worden vastgelegd in de regeling voor goed bestuur in de zorgsector.
Toch zit goed bestuur niet alleen in de wijze van organiseren, controleren en toetsen, maar vooral in de vraag of de patiënt de beste zorg krijgt. Zouden wij een patiënt bijvoorbeeld wel naar een zorginstelling moeten sturen waar die kwaliteit ondermaats is? Nee, is mijn antwoord. Dat wil echter niet zeggen dat de overheid steeds maar op de stoel van de bestuurder moet gaan zitten. Maar als de bestuurder die plaats niet inneemt, dan dwingt het belang van de patiënt de overheid om niet bang te zijn en in te grijpen.
Het is van groot belang dat we blijven nadenken over hoe we de kwaliteit van onze zorg kunnen verbeteren. Maar dat kan niet alleen vanuit Den Haag. De zorgverleners zelf zijn de hoofdrolspelers bij het bieden van de beste zorg. Zij moeten die rol op zich nemen en daar ook naar handelen.
Namens D66 zit Fatma Koser Kaya in de Tweede Kamer, waar ze de portefeuilles sociale zaken, jeugd & gezin, volksgezondheid, financiën, ontwikkelingssamenwerking en emancipatie onder haar hoede heeft.
Helemaal eens met mevr. Koser Kaya. Er ontbreekt volgens mij een belangrijke partner in het geheel, namelijk de georganiseerde en ongeorganiseerde patiënten. Echte kwaliteitsverbetering vindt plaats via de dialoog tussen patiënten(organisaties) en de instelling/zorgverlener en in een trialoog van zorgaanbieder, zorgfinancier (verzekeraar) en zorgvrager. Daar zijn inmiddels een aantal zeer goede ervaringen mee op gedaan. In Groningen hebben we in alle ziekenhuizen afspraken over zorginkoop met de verzekeraar en over verbetertrajecten en structurele patientenparticipatie met verzekeraar en voor de zorgaanbieder (ziekenhuizen). Er ligt een heel netwerk over heel Nederland. Er is veel kennis zowel op landelijk als regionaal niveau. Vaak gefinancierd door overheden (VWS en provincies). Gebruik deze kennis en netwerken dan. Zie voor inhoudelijke informatie: http://www.zorgbelang-groningen.nl