De vorige keer blogde Teun Hofmeijer over participatie samenleven >>
Lees je pas echt wat er staat. ‘Strategische doener’. ‘Social innovator’. ‘Ambition facilitator’. Het zijn allemaal mensen die iets doen in de sociale sector. Maar wat, dat wordt niet echt duidelijk. Sommige woorden komen vaak en in wisselende samenstelling terug. Flexibele doorzetters doen het goed. Soms kom je een geëngageerde enthousiasteling tegen. Zelfstandige teamspelers… een doordenkertje. Soms zijn ze ook heel creatief. ‘Buitenboordmotor’. Al dan niet gecombineerd met de bijvoeglijke naamwoorden ‘interim’ of ‘kritische’. Hoe kom je erop?
Hoe stoer, competent of creatief de profielomschrijvingen soms klinken, ik heb geen idee hoe ze zich verhouden met het werk in het sociale domein. Een mannelijke social entrepreneur kijkt me zelfverzekerd aan vanaf het scherm. Als ik naar zijn cv kijk, zie ik dat hij verdacht veel dezelfde dingen doet als een maatschappelijk werker. En even verderop afficheert een lachende, vlotte vrouw zichzelf als innovatieve, actiegerichte bruggenbouwer. ‘Gewoon opbouwwerk hoor’, mompel ik.
In mijn hoofd ga ik terug naar de klus van een paar weken geleden in die vunzige woning. Vijf dagen lang in een penetrante pislucht. De koelkast vol met compost. Vijf dagen lang plastic handschoentjes aan. Vijf dagen lang een dementerende bewoner met verzamelwoede proberen duidelijk te maken dat er vrijwel niets mee kan naar de aanleunwoning. Omdat het allemaal te oud, stuk en vies is. Vijf dagen lang proberen de sfeer erin te houden bij de vrijwilligers. Hoe zet ik dat nou op mijn profiel? ‘Allround care facilitator’ of toch de ‘out of the box social co-creator’?
Ik kom er niet uit. Een wijze collega gaf mij ooit een inkijkje in de essentie van het werk wat we doen. Het is 99 procent van de tijd roeren in een oneindige hoeveelheid stront. Je doet het voor die 1%, wanneer je iets bereikt waardoor iemands leven net iets dragelijker is. Bam. Dat ploeteren, tegen de stroom in. Als je jezelf omschrijft, moet dit dan logischerwijs niet ergens terugkomen?
Okee. Je moet natuurlijk het taalgebruik aanpassen aan degene voor wie je werkt. Maar ja, een ding is zeker: overbelaste mantelzorgers, mensen met een beperking of ouders met opvoedvragen willen alleen weten of Theo, Karin of Marieke vandaag nog komt. Welke sticker er op het poppetje is geplakt, is hen om het even. Waarom dan toch dat nietszeggende, ‘Yes we can!’ taaltje?
Waarschijnlijker is het dat de sociale professionals zich aan het profileren zijn. Gezien willen worden door ambtenaren, wethouders of directies bij potentiële opdrachtgevers. De Linkedin profielen zijn dus een reflectie van wat de doorsnee bobo belangrijk vindt. Een weerspiegeling van hoe hij denkt hoe het werk in het sociale domein eruit ziet. En wat het ideaaltype beroepskracht is om de problemen voor hem op te lossen.
Kijkend in die spiegel, zie ik de wereld van McDonalds. Een flitsend etablissement, efficiënte bediening en het allerbelangrijkst: de spotgoedkope maaltijd. Op de korte termijn allemaal aantrekkelijk. Maar in essentie is het roofbouw. Bij elke hap slib je dicht. Culinair vlak je af. En altijd als je weer buiten staat, is de honger nog steeds niet weg.
Het doet me pijn om te zien door welke hoepels sociale professionals springen om te voldoen aan de waanbeelden van de gemiddelde bobo. Ons werk is meer dan gebakken lucht met een opgewekt, zakelijk strikje eromheen. De straathoekwerkers, jeugdzorgers en zusters op verpleegafdelingen. De maatschappelijk werker, kwartiermaker in achterstandswijken, de professional in de GGZ. Dat zijn geen flexibele doorzetters, proces optimisten of duurzame doeners. Het zijn helden.
En helden hoereren zich niet. Dus ik adviseer aan die mensen de volgende profiel-omschrijving: ‘Tineke. Held. Zet zich, wanneer netjes gevraagd, met hart en ziel in voor: al het werk met mensen dat u niet snapt, daarom griezelig, smerig en lastig vindt en dientengevolge liever aan iemand anders over laat.’
Bam!
Recht uit mijn hart! Ik hoop dat jij en anderen deze kijk volhouden!