Lees hier meer blogs van Daan Vosskühler >>
Mijn redding was dat ik aan het begin van mijn loopbaan met twee collega’s eigen baas was. De subsidiegevers beoordeelden onze investering op basis van aanwijsbare resultaten in de buurten en wijken, waar we het jongerenwerk ondersteunden met actieonderzoek. Er waren geen storende pottenkijkers, die niet gehinderd door enige inhoudelijke kennis van randgroepproblematiek onze koers dachten te bepalen. En met het aanvankelijke dedain van onze universitaire collega’s, die meenden dat onze aanpak weinig met wetenschap te maken had, was ook best te leven.
Dat was temeer mijn redding, omdat ik getekend met een jaren ’60 autoriteitscomplex en de nodige maatschappelijke woede, binnen een grote reguliere instelling nauwelijks te handhaven was geweest. Die woede is lang gebleven, mede gevoed door een studie in veranderkunde en de wetenschap dat hardnekkige problemen op een ander niveau dan waar ze zich voordoen, aangepakt dienen te worden. Vandaar mijn hang naar onorthodoxe werkers en praktijken. Naar mensen die werkend met het hart als bron van creativiteit en een ingebakken ‘out of the box’ werkstijl het verschil maken.
Ik kwam uiteindelijk tot de conclusie dat de grootste valkuil van het ‘eigen gelijk’ is gekoppeld aan ‘ideologische projecties’. Want wat schoot ik op met maatschappijkritisch geschop tegen overheid, falende zorg, of burgers, die ondanks burgerbetrokkenheid denken dat ze als geprivatiseerde consument het hoogste geluk kunnen scoren? Zij zijn een gegeven? Nee, strengheid maakte plaats voor het inzicht dat met ideologische verbetenheid weinig te bereiken valt binnen het sociale domein. Dat de krachten die daar woekeren een eigen vaak onnavolgbare logica hebben.
Voor mij werd het meer en meer ‘Thai Chi voor de werker’: de kunst van het niet aanvallen, te beginnen met een breed kijken en de verwondering van het kind in de zandbak. Wat een rust om te ontdekken dat nieuwe mogelijkheden en kansen zich spontaan aandienen. Wat een feest om te zien hoe anderen zich committeren en hun deskundigheid patroondoorbrekend inzetten.
Dat alle nieuwe ideologieën over hoe het werk zich moet positioneren hen nauwelijks raakt, omdat de eigen formule in de praktijk al zoden aan de dijk zet. Dat veel ‘good practices’ onzichtbaar blijven, omdat het bij veldwerkers en vrijwilligers niet eens opkomt hun succes landelijk uit te venten. Dat de nieuwste ideologieën die ons vertellen hoe de nieuwe hoofdweg er uit dient te zien, geen rekening houden met wat zich in de talloze zijstraten allemaal al ontwikkeld heeft. Enkele praktijkvoorbeelden uit het buitenland zijn dan niet voldoende om daar een compleet nieuwe werkbenadering op te baseren.
Ooit gehoord van Oikonde Leuven? Een kleinschalige zorginstelling bij onze zuiderburen. Opgezet in de roerige jaren ’60 van de vorige eeuw, toen bestaande instellingen op de schop gingen. Werkend vanuit de onverbrekelijke driehoek van cliënt, vrijwilliger en een (kleine) professionele staf. Een beproefde succesformule, die nauwelijks innovatie behoeft, maar zich steeds dient te conformeren aan de veranderende dictaten van een bureaucratische overheid. In het kwartaalblad van Oikonde Leuven, met veel bevlogenheid en beperkte financiële middelen verspreid, zie je het verschil met onze vaderlandse welzijn en zorg literatuur.
Het is een blad dat ook voor de cliënt en met de cliënt is gemaakt. Waarin vrijwilligers die als gastgezin voor mensen met een geestelijke beperking functioneren enthousiast schrijven over de ontmoeting, die weliswaar niet altijd eenvoudig is, maar wel hun leven verrijkt. Waarin zorgbehoevenden – die de ‘cliëntstatus’ overstegen lijken hebben in een hecht en warm contact met hun coaches- hun zegeningen tellen. In dat blad zit één groot ‘WIJ’. Is dat wat ‘wij’ in het Noorden zijn kwijtgeraak?
In het septembernummer 2012 gooit Oikonde de knuppel in het hoenderhok: met een confronterend themanummer over het regulerings-dereguleringsvraagstuk: “Worden we allemaal instruMensen?”
Voor eerder verschenen nummer, waaronder een boeiend diepte interview met Jos van der LansVan harte aanbevolen!
Daan Vosskühler (1948) werkt als projectleider voor Stichting BottomUp Onderzoek en Advies. Hij houdt zich al meer dan 30 jaar als onderzoeker bezig met de vraag hoe welzijnswerk een vitale en patroondoorbrekende werksoort kan zijn in een land waar onderwijs, welzijn, veiligheid en bestuur hardnekkig categoraal blijven denken en werken.