De vorige keer blogde Clara over de rol van huisartsen >>
Het heeft daarom geen enkele zin nu al te vragen naar de bewijzen of nieuwe manieren van werken, bijvoorbeeld in een brede toegang of een wijkteam, wel effectief zijn. De onderzoeken die intussen zijn gepubliceerd laten over het algemeen weinig meer zien dan dat we al wisten: korte lijntjes, bekendheid met elkaar, communicatie en kleine stappen leiden tot goede ondersteuning aan de burger. De winst van wijkteams op dit ogenblik zit dan ook eerder in een gemeenschappelijk besef bij gemeenten en het veld dat aan de transformatie een forse bezuiniging vastzit en dat dit anders werken betekent.
Het anders moeten werken gecombineerd met het feit dat nu nog weinig te zeggen is over de effecten van bijvoorbeeld wijkteams, leidt tot de neiging van alles te willen regelen. Ik noem dat crisisdenken. Gegeven een ophanden zijnde verandering gaat men nu alvast van allerlei dichttimmeren om de mogelijkheid te voorkomen dat men straks achter het net vist. Dat gaat veelal gepaard met uitgebreide betogen over toenemende risico’s en kinderen die straks zorg zullen mislopen. Crisisdenken is zelden nuttig want het is gebaseerd op angst. Daarom denk ik dat het goed is verder te denken. Want de ’toekomstbestendigheid’ van nu kan straks een blok aan het been zijn.
Zo zijn bijvoorbeeld regels over welke (specialistische) professional wat mag doen in het kader van een beroepsregister, een instrument of een methode, in principe een goed idee. Het ligt voor de hand dat gemeenten dat overnemen. Maar die regels hebben ook een ander effect. Want professionals met het goede ‘stempeltje’ zijn vaak ook een stuk duurder. En de burger krijgt, bijvoorbeeld via de media, de indruk dat hulp van een ander, bijvoorbeeld de buurvrouw, onvoldoende is. Terwijl het expliciet de bedoeling is het netwerk veel meer en veel beter in te zetten op het moment dat er problemen zijn in een gezin. En dat de generalist binnen de context van het gezin werkt, dat men normaliseert, ontzorgt en relativeert. Dat betekent dat de buurvrouw wordt ingezet. En niet de professional. Ook niet die ene met het goede stempeltje.
Crisisdenken is in veel gevallen een poging de verliezen (omzet, banen, invloed) te beperken. Dat is heel begrijpelijk, zeker vanuit de optiek van fatsoenlijk werkgeverschap. Maar de kern van de transformatie is betere en goedkopere hulp aan de burger. De professional speelt daarbij een ondersteunende in plaats van een bepalende rol. Daarom is het in tijden van verandering beter om aan ‘kansdenken’ te doen. Hoe krijgen we de kansen in het vizier? Wat kunnen we met kansen? Wie zetten we daarvoor in?
Ik doe twee suggesties voor een begin, bijvoorbeeld in het kader van een innovatie agenda.
– ‘gecompliceerdheid’ wordt (soms opzettelijk) verward met ‘complexiteit’. Het eerste is ‘100% man made’ en gaat vaak over regels, theoretisch onderscheid, financiering en de staande organisatie. Het tweede betekent er in gezinnen factoren spelen waarop je geen zicht hebt en die effecten hebben die je niet verwacht. In de zorg voor jeugd hebben we heel veel te maken met het eerste, terwijl we volop bezig zouden moeten zijn met het omgaan met het tweede.
– het verdienmodel in zorg voor jeugd is tot nu toe problematiseren geweest. Hoe meer problemen, hoe meer omzet. Het is interessant om te kijken in hoeverre een verdienmodel kan worden gebaseerd op normaliseren en ontzorgen.