De vorige keer blogde Patty over dat een cliënt ruimte moet krijgen om fouten te maken >>
Je moet neutraal blijven en vanuit de ik-vorm te praten: ‘Ik weet dat jij dit denkt, maar ik ervaar het anders.’ Het is een logisch principe: je versterkt de waan niet, maar ontkent hem ook niet. Maar wat nu als je iemands waan kunt gebruiken om iets te bereiken of wat nu als de waanwereld van je cliënt eigenlijk veel mooier is dan de harde realiteit?
De man die ik begeleidde was er van overtuigd dat hij God was. Wij waren slechts verpleging en hij zag ons als onderdanige hulpjes. De man wilde nooit luisteren naar artsen omdat hij God was en dus alles al weet en alleen zijn waarheid is de juiste. De man had enorm dikke benen, vol met vocht. Hij weigerde steunkousen en ook het advies om met zijn benen omhoog te liggen werd niet in dank afgenomen.
Ik trof de man versuft en onderuitgezakt in een stoel aan. Ik benoemde dat ik het wel erg vond dat God zo er bij moest zitten. Ik vertelde hem dat ik vond dat God een uitermate lekker plekje moest hebben om te kunnen genieten van een dutje. Ik maakte zijn bed op, deed het bed zo schuin dat zijn benen omhoog lagen en nodigde “God” uit voor een dutje. En zonder problemen ging de man liggen, met benen omhoog.
Een dementerende dame was er van overtuigd dat haar man (die al 5 jaar overleden was) nog leefde. Aan de eettafel hield zij een stoel voor hem bezet, zodat als hij terug kwam van zijn werk hij dan naast haar de maaltijd kon nuttigen. Echter was deze plek de zitplaats van een medebewoonster, die hierop fel reageerde dat zij hier wilde zitten. De twee dames kregen ruzie.
Ik zei tegen de dementerende dame: ‘Is het niet veel fijner als u en uw man ergens samen kunnen genieten van de maaltijd zonder de onrust van de anderen?’ Ik begeleidde de vrouw naar een andere tafel en zette daar twee borden neer. Haar man kwam natuurlijk niet opdagen, maar daar had de vrouw geen moeite mee. ‘Oh, hij zal wel doorgegaan zijn naar de kroeg vanuit zijn werk.’ En mevrouw at heerlijk in haar eentje aan de andere tafel.
Een andere cliënt die ik begeleidde was er van overtuigd dat hij Elvis was. Vrolijk gestemd ging hij in zijn Elvispak en met gekamde vetkuif naar buiten. Stralend en al zingend liep hij door de straten. Terug op de afdeling was hij erg stil. Ik vroeg hem wat er aan de hand was. ‘Ze lachten me uit, gooide met brood naar me en maakte hier een filmpje van om op Youtube te zetten.’
Ik vond het vreselijk dat mensen van buitenaf zo gemeen kunnen doen. En dan zou ik deze jonge man moeten ‘ontwaken’ uit zijn waanidee? Moet hij werkelijk horen dat de maatschappij nou eenmaal erg gemeen en lelijk kan doen tegen mensen die anders zijn?
Ik wilde de jonge troosten en zei: ‘Dat komt omdat jij Elvis bent, en alle beroemdheden worden gefilmd! Er zijn altijd mensen die jaloers zijn op beroemde mensen, dan gaan ze mensen uitlachen en met dingen gooien, puur jaloezie, omdat jij bereikt hebt wat zij zo graag willen.’ De jonge droogde zijn tranen en liep met een grote lach en al zingend weer verder.
Is het niet een waanzinnig idee om soms de waan positief te gebruiken?
Ik snap uw reactie niet?
Dat is mooi als je ook mensen die de werkelijkheid in het leven zien en toch hulp nodig hebben. Hoe gek moet je zijn?