De komende maanden krijgen we het moeilijk. Met name rondom de hulpvraag van kinderen en ouders. Een afbouw met zoveel klanten houdt in dat op een aantal hulpvormen maanden lang geen kinderen meer in kunnen stromen, omdat eerst de uitgaven en inkomsten in balans moeten komen. Het teveel aan klanten en medewerkers moet weg. Dit kan leiden tot schrijnende situaties, omdat bijvoorbeeld voor de hulpverlening aan 6 tot 12 jarigen de wachttijd van 2 weken in december naar 10 maanden per 1 januari is gegaan.
Tot en met 31 december werden we namelijk betaald voor maximale instroom zonder wachtlijsten. Na 1 januari is dat geld voor instroom op en moeten we verder met de middelen zoals die er ongeveer 2 jaar geleden waren. De klanten die extra zijn ingestroomd krijgen een traject dat we afmaken. Maar nieuwe klanten kunnen pas instromen als we op de aantallen zitten waarvoor wij middelen hebben.
De afgelopen weken loop ik vooral met één thema in mijn hoofd: tot welke omvang van een wachtlijst kun je van mensen vragen verantwoordelijkheid te zijn voor de zorg? Voor elke geaccepteerde zorgaanspraak dienen wij invulling te geven aan de zorg. Maar als een wachtlijst nu 10 maanden is, hoe houden de medewerkers dan zicht op hoe het thuis gaat? Ik zie geen andere mogelijkheid dan mij op enig moment te beroepen op overmacht en onvoldoende middelen. De collega’s van Bureau jeugdzorg en vooral de kinderen en ouders dien ik dan mede te delen: ‘Sorry, helaas kunnen wij u niet helpen. En, sorry, er zijn geen alternatieven om elders hulp te krijgen. En dan………………..??’
Mijn managers vragen mij vaak met gevoelens van onmacht of er nu echt niks gedaan kan worden? Kunnen we niet wat creatiefs bedenken? Er moet toch iets zijn wat we kunnen doen? De afgelopen jaren kon ik antwoorden: ‘we gaan kijken hoe het wel kan’. Nu kan ik alleen maar zeggen: ‘als wij nu alles doen wat wij kunnen, echt alles. Dan kan ik onmogelijk meer vragen van de medewerkers. Dan dienen we een grens te trekken.’ En dan nog blijf ik piekeren hoe het wel kan.
De afgelopen week vroeg mijn leidinggevende : ‘Vind je het het werk nog leuk?’. Mijn antwoord was: ‘Ja ik doe het met plezier en overgave’. Het is en blijft mooi werk om samen met de medewerkers de kansen voor de kinderen inhoud te mogen geven. Wel ontdek ik nu een breekpunt met de vraag: ’tot waar kan ik voor mijzelf moreel verantwoording afleggen voor de wijze waarop er met deze sector wordt omgegaan en de wijze waarop ik het beleid dien te realiseren? Welke grens ligt er bij mij als manager?’
Jacko van der Meulen (1971) is werkzaam als regiomanager bij Altra, een organisatie voor geïndiceerde jeugdzorg en speciaal onderwijs actief in de regio Amsterdam. Zijn werkervaring ligt op het terrein van jeugdzorg, LVG problematiek en arbeidsmarktbeleid in het publieke domein.