Ook staatssecretaris Jet Bussemaker (PvdA) stelt dat het welzijnswerk veel meer vraaggestuurd moet werken. ‘Niet op een AWBZ-manier de zorg overnemen, niet medicaliseren, maar burgers de regie geven.’
Twee vooraanstaande politici lijken daarmee spoken uit de tijd van Hans Achterhuis’ De markt van welzijn en geluk te bevechten. Achterhuis betoogde in zijn omstreden kritiek uit 1980 op het welzijnswerk dat het mensen afhankelijk maakte, diensten aansmeerde, kortom, simpelweg vraag zou creëren. Wat ook opvalt, is dat Wolbert en Bussemaker in termen van ‘zorg’ spreken.
Maar het volledig verzorgen en pamperen van de cliënt is al jaren verleden tijd, zo het ooit heeft bestaan. Van oudsher is het uitgangspunt van beroepen als maatschappelijk, cultureel en opbouwwerker dat ze additioneel zijn. Dit betekent dat de hulpvrager, de vrijwilliger of de buurtbewoner allereerst zichzelf moet inspannen, en dat de hulpverlening of ondersteuning vooral is gericht op stimulering en coaching.
Dat het welzijnswerk lang aanbod- en productgericht moest werken, klopt natuurlijk. Maar dat lijkt me vooral een gevolg van de kwantitatieve doelstellingen die de gemeenten als opdrachtgever in hun subsidievoorwaarden opnamen. Niet de kwaliteit van het aanbod werd getoetst, maar het aantal mensen dat er gebruik van maakte.
Of zoals de Haagse Wmo-wethouder Bert van Alphen (GroenLinks) het terugblikkend schetst: ‘Wij besloten wat goed was voor de stad en het welzijnswerk, zij voerden dat keurig uit. Maar in de stad was een heel andere vraag dan wij op het stadhuis formuleerden. De gemeente bedacht de verkeerde producten.’ Misschien een goed idee: laat de gemeente vooral het debat over de kwaliteit voeren met gebruikers en uitvoerders van het sociale werk.
Link: Wmo-special ‘Welzijnswerk nieuwe stijl’, bij Zorg + Welzijn, september 2009