Lees hier meer blogs van Teun Hofmeijer >>
Mei 2007, de namiddag in Khomasdal, achterstandswijk van de Namibische hoofdstad Windhoek. Mijn dagelijkse gang naar de buurtsuper was een feest. Altijd scharrelden er kinderen op fietsjes rond. Klonk er muziek uit elk huis. Werd er geschreeuwd en gelachen. Overal groepjes barbecueënde mannen en vrouwen. Druk zwaaiend met de handen om hun woorden kracht bij te zetten. Ze hoefden nooit ergens naar toe.
De locals die ik al slenterend tegen kwam, vroegen nieuwsgierig of ik de nieuwe leraar was, of probeerden mij de weg te wijzen naar de goede woonwijk even verderop. Want voor hen gold: wie geld heeft, woont niet in Khomasdal. Mensen met geld toveren hun huis om in een fort en verschansen zich bibberend achter elektrische toegangspoorten. En aangezien witten in Namibië geld hebben, moest elke witte in hun buurt wel verdwaald zijn.
Dat ik juist gevlucht was uit de kille, deprimerende ‘gated community’, heb ik niet eens geprobeerd uit te leggen aan mijn nieuwe buurtgenoten. Weggaan uit een veilig huis, met grote tuin en een honderd tv-kanalen, omdat je er niet prettig voelt: een keuze die alleen een witte zich kan veroorloven. Daarom zei ik maar dat de huur er te hoog was.
En zo zat ik uit noodzaak in een stenen huisje tussen de chabins. In de wereld van armoede, hiv en verkrachtingen. Waar je ’s avonds nauwelijks je deur uit kunt omdat iemand dan een mes tussen je ribben steekt. De wereld van Terres des Hommes, Cordaid en het Rode Kruis. De wereld waar wij Westerlingen ons zo schuldig over voelen. Met natte ogen de knip voor trekken. En toch heb ik me nergens zo thuis gevoeld als in Khomasdal.
Het afgesloten zijn van geld, ontwikkelingsmogelijkheden en hulp van de overheid spreekt krachten aan om het leven dragelijk te maken. Krachten die ik nog nooit ervaren had. Het vermogen tot acceptatie. De spirit van de vreugde. De macht van het samen optrekken en delen. De waarde van familie. De moed om zo gauw als de salarisstrook binnen is, ontslag te nemen. En niets te doen totdat het geld op is aan flessen bier of ‘Mamma time’.
Met al die bruisende energie en brute overlevingskracht om mij heen, voelde ik mij klein en nutteloos. En dat was heerlijk. Terugdenkend aan die tijd vraag ik me af of alle inspanning om mensen in ellende naar een ‘hoger plan’ te tillen, niet eigenlijk een exercitie is om hen van deze krachten te beroven? En of wij als Nederlandse samenleving zelf niet het grootste voorbeeld zijn, van hoe zo’n beschavingsproject in negatieve zin kan uitpakken?
Want na een eeuw ontwikkelingswerk in eigen land, zijn de straten van goud. Maar is elke ‘sturm und drang’ kapotgeregeld, stukgeholpen en doodgesubsidieerd. Is klagen de norm en dwingt angst mensen forten met elektronische toegangsdeuren om zich heen te bouwen. Honderd jaar vooruitgang heeft alle negerkracht uit ons gezogen. Als ze het wisten, zouden de mensen in Khomasdal daar een traantje om moeten wegpinken.
Teun Hofmeijer (1977) is opbouwwerker in Oldenzaal en bestuurslid van Code 2.0, beroepsvereniging voor opbouwwerkers en wijkontwikkelaars. Hiervoor was hij journalist in Zuidelijk Afrika, maar ook horecaportier, geluidstechnicus, fabrieksarbeider, secretaresse en marktkoopman bij de groente- en fruitmaffia. ‘Opbouwwerk is een logisch vervolg. Een fantastisch vak waar je door tussen mensen te staan en naar hun verhalen te luisteren zicht krijgt op het organisme dat “de gemeenschap” heet.’
Mooi om ook op een ándere manier tegen dingen aan te kunnen kijken!
Teun, wat een heerlijke relativering van onze welzijnsstaat, lang leve de levenskunst!