Het doet me terugdenken aan de tijd dat ik met alleenstaande minderjarige asielzoekers werkte (AMA’s) in een onderzoeks- en opvangcentrum. De onlogica van de asielprocedure speelde daar ook, maar de manier waarop sommige jongeren daar mee om wisten te gaan, was ontwapenend.
Allereerst werd de dubbele bodem in gehoren totaal niet opgemerkt. Vaak werden vragen gesteld om te achterhalen of de persoon in kwestie wel echt uit de opgegeven regio kwam. Op de vraag of hij een belangrijke plek in de buurt van zijn dorp kon noemen, startte een pupil van een jaar of vijftien uit Angola een wervelend toeristisch praatje over een lokale bezienswaardigheid.
Een jongen van dezelfde leeftijd uit Sierra Leone, die net een uiterst pijnlijk verhaal uit de doeken had gedaan over zijn verblijf bij de rebellen, kreeg de vraag voorgeschoteld of er ‘nog meer’mishandelingen hadden plaatsgevonden. Verontwaardigd begon hij te vertellen over jongens tegen wie hij met kinderen uit de buurt wel eens voetbalde en met wie ruzie ontstond; die hadden er toen toch op los geslagen!
Maar vooral herinner ik me Abel. Een jongen van destijds twaalf jaar, klein van stuk, afkomstig uit Ethiopië. Hij had geen land- en taalgenoten binnen het centrum. Dat leek me erg eenzaam, maar al snel vond hij in Simon, een jongen uit Congo, een groot leidsman. Simon bracht Abel naar zijn afspraken, zorgde dat hij wat te eten kreeg en ging met hem mee om de buurt te verkennen. Toen Abel een verwonding aan zijn arm opliep en naar de medische dienst moest, zag ik hem op een holletje achter Simon aan langs het raam van ons kantoor komen. Simon riep hem dingen toe die hij niet kon verstaan. Hij moest het van zijn intonatie hebben, vermoed ik.
Simon zorgde er ook voor dat Abel op tijd kwam voor zijn afspraken met mij. Bij een van die afspraken bleek de telefonische tolk moeilijk te bereiken. Abel bleef mij heel beleefd toelachen, in de tussentijd steeds even op zijn horloge kijkend. Zijn speelgoedhorloge, waarop de tijd stilstond.
‘Van hun overlevingsdrang kunnen we nog wat leren’, zei een collega wel eens. Ik geloof dat ze daar zeker gelijk in had. Niet dat de problemen van andere mensen minder reëel zijn, want niemand kan voor een ander voelen en spreken. Voor mijzelf is deze periode onder andere een les in relativering geweest over hoe we hier problemen benaderen. De geruststelling was hier juist dat mensen elkaar toch nog vinden en naar elkaar omkijken. Voor de cliënten die ik in mijn aanhef beschrijf, zit een verlichting van hun situatie niet alleen daarin. Maar wat gun ik ze verlichting.
Link: Wikipedia, Noaberschap
Astrid Bosman (1973) is maatschappelijk werker en sociologe. Zij is onder meer werkzaam geweest in de jeugdhulpverlening en de dak- en thuislozenopvang. Nu is ze namens een instelling voor Algemeen Maatschappelijk Werk actief in een OGGZ-team. Astrid heeft Vooral affiniteit met OGGZ-doelgroep en de beleidsvraagstukken rondom de organisatie van zorgprocessen en logisch handelen.