Enkele dagen geleden kwam de analyse van Bureau Jeugdzorg over wat er nodig is voor het programma-aanbod en het functioneren van de jeugdzorg. Het gat tussen de vraag en het beschikbare aanbod is nog even groot als alle andere jaren. Sterker nog, voor mijn neus ligt een boekje uit 1995 waarin hetzelfde staat. In vijftien jaar is er wat dat betreft niet veel veranderd. Er is extra geld naar de jeugdzorg gegaan, maar dat was vaak voor een jaar. Een kanttekening daarbij is dat er wel voldoende geld is voor pleegzorg, maar dat er onvoldoende gezinnen zijn die kinderen boven de acht jaar willen opvangen.
De jeugdzorg heeft het politieke stigma dat er steeds meer geld naartoe gaat, maar dat er niks verandert. Het budget is de laatste jaren wel gestegen, maar niet zo spectaculair als men denkt. De financiering loopt al meer dan tien jaar achter op de inflatiecorrectie voor de materiële voorzieningen. Als je in een jaar een aantal miljoenen extra geeft, dan genereert dat publiciteit. Het jaar er op doe je dat weer, maar het is eveneens een paar miljoen bovenop het vaste budget – dat al jaren hetzelfde is. Wat nu echt is veranderd, is dat de extra financiering grotendeels is opgehouden. We werken met een budget dat evenveel is als zo’n vier jaar geleden.
De komende tijd moeten we nog zo’n 100 plekken aan jeugdzorg afbouwen. De middelen die we nog hadden om extra kinderen te helpen, zijn nu bijna op. Nog langer doorgaan is niet meer te betalen. Dit houdt in dat de wachtlijsten zullen oplopen. Immers, een programma afbouwen houdt eigenlijk in dat er een tijd geen nieuwe klanten instromen, totdat het aantal klanten in zorg is waar we middelen voor hebben.
In het najaar bereiden we ons voor op een grote herziening van onze programma’s. We gaan alle schotten er tussenuit halen. Hiermee verwachten we nog een slag te kunnen slaan in de kwaliteit van de hulpverlening en de efficiëntie van de bedrijfsvoering. Een aantal zaken die heel logisch lijken, gaan we nu ook realiseren en dat is verrekte moeilijk. Het koppelen van één hulpverlener aan een gezin is bijvoorbeeld heel logisch. Maar als dat gezin vier kinderen heeft die van allerlei dingen krijgen vanuit de jeugdzorg, dan wordt het al redelijk complex om die ene hulpverlener overal bij te betrekken.
Dat de zorg zo versnipperd is geraakt, komt onder meer doordat de Wet op de Jeugdzorg zo strikt is ingevoerd. Deze wet richt zich op één kind. Daarmee wordt voorbijgegaan aan het gegeven dat een kind meestal opgroeit in een gezinsituatie, waar meerdere mensen deel van uitmaken. Maar omdat de wet zich dus richt op één kind, kan het dus gebeuren dat andere kinderen uit dat gezin geen hulp krijgen, terwijl ze die even hard nodig hebben.
In Amsterdam wordt daarom nu gekozen voor een systeembenadering. Daarmee wordt een tijdperk van individuele benadering afgesloten. Dat is niets nieuws, maar een beweging die zichzelf door de jaren heen herhaalt. Het vervelende is wel dat de middelen die nodig zijn steeds verder achterblijven bij wat nodig is om voldoende zorg te leveren.
Jacko van der Meulen (1971) is werkzaam als regiomanager bij Altra, een organisatie voor geïndiceerde jeugdzorg en speciaal onderwijs actief in de regio Amsterdam. Zijn werkervaring ligt op het terrein van jeugdzorg, LVG problematiek en arbeidsmarktbeleid in het publieke domein.