Terwijl Bussemaker in haar beginperiode als staatssecretaris uiterst kritisch was over het welzijnswerk, heeft ze de afgelopen jaren waardering gekregen voor het werkveld. Op allerlei plekken in het land heeft ze gezien wat vrijwilligers, professionals en gemeenten op de werkvloer tot stand brengen. Bussemaker vertelt gedreven over de vele goede praktijken die ze tijdens haar ‘Wmo en route’-toernee heeft bezocht in gemeenten als Houten, Peel en Maas, Helmond, Enschede en Meppel.
Resultaat van alle aandacht is het tweejarige stimuleringsprogramma dat het ministerie van VWS onder leiding van Bussemaker startte, en dat welbeschouwd een ongekend hoogtepunt vormt in de recente historie van het welzijnswerk. Met de focus op kwaliteit en de opdrachtgever-opdrachtnemerverhouding biedt het een mogelijkheid om het welzijnswerk positief op de kaart te zetten.
Volgens publicist Jos van der Lans – in zijn rol als beroepsprovocateur – lukt dat alleen als de sector de welzijnspretenties van zich afschudt en een einde maakt aan brede welzijnsinstellingen. ‘De komende bezuinigingen moeten een klap zijn voor organisaties die inefficiënt opereren.’ Welzijn moet terug naar de kern: sociaal werk, dat in de ogen van Van der Lans bestaat uit een combinatie van kwaliteiten van maatschappelijk en opbouwwerk. De grote vraag is natuurlijk hoe productief de herhaling van dit soort decennia oude discussies is. Is de werkelijkheid van brede stedelijke welzijnsinstellingen nog wel terug te draaien? Of geeft dit debat vooral weer argumenten aan diegenen die het liefst flink bezuinigen op het sociale werk?