Ik vind het in de basis een uitstekend initiatief. En laten wij het nu even niet over die uitzonderingen hebben, want daar is per definitie lastig beleid op te maken. Al in eerdere blogs heb ik aangegeven dat het welzijnswerk prioriteit moet toekennen aan het hebben van werk.
Ik zie wel een lastig punt in de aanpak van Schrijer. Hij wil iedereen een baan aanbieden die past bij zijn of haar kwaliteiten, maar die moet dan op straffe van het stoppen van de uitkering worden geaccepteerd. Dit gegeven op zich is geen probleem maar vereist wel een uiterst zorgvuldige aanpak.
Het gaat hier wel om mensen die al zo vaak de boot hebben gemist. Mensen met grote argwaan richting samenleving en ambtelijke instituties. Vaak met een negatief zelfbeeld, beperkte onderwijsachtergrond en kampend met tal van sociale en psychische problemen (in achterstandswijken schrikbarend hoog). De aanpak heeft alleen kans van slagen als ook werkelijk het primaire uitgangspunt is, deze groep oprecht kansen te bieden in de samenleving.
Op basis van het artikel kan ik niet goed beoordelen hoe Schrijer de aanpak voor ogen heeft. Maar als de uitvoering hoofdzakelijk ambtelijk komt te liggen (sociale dienst) dan heb ik vraagtekens. Daarmee geef ik geen kwalificatie aan de ambtenaar, maar wel aan het instituut. Zeker voor deze doelgroep. De verhouding tussen een ambtenaar en een uitkeringsgerechtigde is gebaseerd op macht en onmacht, waarbij getwijfeld kan worden of er ook werkelijk op basis van de kwaliteit van de uitkeringsgerechtigde een aanbod komt. Is het economisch principe dan niet eerder leidend? In mijn vorige weblog ben ik ingegaan op het Haags Welzijnsmanifest waarin te lezen is dat de Haagse welzijnsorganisaties stevig op werkgelegenheid gaan inzetten.
De groep die Schrijer voor ogen heeft, is voor een groot deel op dit moment ook klant van het welzijnswerk. We zien deze burgers in onze wijkcentra, velen van hen zijn bekend bij het AMW, hun kinderen kennen wij via peuterspeelzalen, voorscholen, kinderwerk en jongerenwerk. We kennen ze van de opvoedcursussen en de inburgeringstrajecten. Om maar een paar voorbeelden te noemen. Met name het lokale welzijnswerk heeft (ik herhaal het maar weer) een vertrouwensrelatie opgebouwd met deze groepen. Juist vanuit die relatie is het lokale welzijnswerk in staat met de klant op zoek te gaan naar zijn of haar kwaliteiten in relatie tot dagbesteding en werk.
Het ingaan van dat traject met onze klanten begint niet met de dreiging van het stoppen van de uitkering. Het verliezen van je uitkering levert achterdocht en angst op. Dit lijkt mij een zeer slechte start die zelden het beste uit de mens haalt.
Mijn dringende advies aan Schrijer is dan ook het lokale welzijnswerk nadrukkelijk te betrekken in zijn plannen. Geef het welzijnswerk hierin ruimte, het vertrouwen en de mogelijkheden haar rol te vervullen. Straffen kan altijd nog.
Dik Hooimeijer (1954) is lid van de raad van bestuur van Stichting MOOI, een welzijnsorganisatie in Den Haag, Zoetermeer en omstreken. Binnen de organisatie heeft hij Marketing & Innovatie als aandachtsgebied. Sinds 1975 is hij werkzaam in de welzijnssector. Hij noemt zichzelf een absoluut welzijnsdier, maar is ook een oprecht criticaster. Naar zijn oordeel is het welzijn te weinig innovatief en speelt het niet altijd in op de tijdgeest.
Goede kanttekeningen bij een ambitieus plan. Lees voor een korte analyse van Schrijers plan ook: http://www.kei-centrum.nl/view.cfm?page_id=1893&item_type=nieuws&item_id=3092