‘Wie durft er mee op het eerste huisbezoek?’, vraag ik de stagiaires. Ze zijn in opleiding voor hulpverlener. Voor hen is het project een periode om te snuffelen aan het welzijnswerk. Voor de huisbezoeken worden ze steeds gekoppeld aan een vrijwilliger die goed bekend is in de flat. Door dit vertrouwde gezicht komt de stagiair makkelijker binnen. Bewoners staan nogal eens wantrouwend tegenover vreemden op de stoep. Wanneer we uitleggen dat we geen controleur zijn van de gemeente of kwaad in de zin hebben, gaat de bewoner opzij. Een stagiair stapt schoorvoetend naar binnen. De vrijwilliger volgt. ‘Als jij er niet bij was geweest, had ik nooit opengedaan hoor!’ hoor ik bij het sluiten van de deur.
Hoe was dat gezegde op oma’s tegeltje vroeger? ‘Eigen gaat voor vreemd’. Het klopt nog steeds. Wie bijvoorbeeld al op nr. 202 op de koffie kwam, wordt eerder vertrouwd tijdens een interview dan ik als projectleider die meedraait in de uitvoering. Maar toch, de stagiaires hebben nooit eerder individuele contacten gehad. Die oefenen nu. Voor mij moet het geen probleem zijn. Ik laat een stagiaire verderop aanbellen. Warempel, als vreemden komen we ook binnen! Verheugd denk ik aan de attentie in mijn tas. Dit oud-Hollandse tegeltje draagt de tekst ‘Een knik en een groet doen onze Noorderstraat goed’. Bewoners krijgen het als dank voor hun deelname.
Zwijgend wijst de oude dame ons een plek. De huiskamer ademt een Engelse stijl uit met donkergroene leren bank en jachttaferelen aan de muur. De thee krijgen we in tere porseleinen kopjes met verzilverd lepeltje. Ik wil een compliment maken maar hoor ineens: ‘Nou, voor de draad ermee want met dat interview zijn we zo klaar. Ik heb er geen goed woord voor over.’ De stagiaire en ik voelen allebei dat we dit gesprek laagdrempelig moeten houden. Vooral niet bemoeizuchtig overkomen. Het gerucht in de flat gaat namelijk dat de huisbezoekers speciaal komen voor bewoners met een eenzaam of problematisch leven. Het project is echter voor iedereen. Dus laten we in dit huis goed beginnen.
Aan de muur hangt een tegeltje. ‘Van het concert des levens krijgt niemand een program’. Ik vraag hoe lang mevrouw hier woont. Haar lip trilt. Dan volgt een stortvloed aan herinneringen over moeilijkheden uit het verleden. Een uur lang vertelt ze. We sturen het gesprek bij waar mogelijk. Uiteindelijk zegt ze: ‘Jeetje, wat heb ik lang gepraat. Ik hoop niet dat u me zielig vind.’ We beloven nog eens terug te komen als ze dat wil. Met een lach neemt ze het tegeltje aan. Ze belooft rond te vertellen hoe prettig de huisbezoeken zijn.
Het project is een pilot. We wisten vooraf dat we moesten ontdekken wat het verloop zou zijn. Volgens ons tegeltje begint het buurtgevoel bij een knik en een groet. Wat daarna komt, is misschien meer buurtgezelligheid. Maar ook individuele aandacht voor deze mevrouw. Ze wilde geen doorverwijzing. Ze kende ons nu.
Kaarina Schoonheim (1983) studeerde filosofie en zorgethiek. Ze werkt voor twee welzijnsorganisaties in Brabant. Haar baan beslaat de leiding van een leefbaarheidsproject en coördinatie van een mantelzorg- en vrijwillige thuishulpcentrale.