Van sociologen zegt men wel eens dat ze dingen onderzoeken die iedereen al weet en het dan zo formuleren dat niemand het meer begrijpt. Dat cynisme ligt ook op de loer bij het stimuleren van vrijwillige participatie. Want, op het moment dat we onze resultaten concretiseren door ze in getallen te vatten, dreigen we soms ons doel voorbij te streven.
Een goed voorbeeld hiervan is de Maatschappelijke stage (MaS). Om scholieren kennis te laten maken met vrijwilligerswerk moeten zij vanaf 2011 verplicht minimaal 72 uur een maatschappelijke stage lopen. Verplicht vrijwilligerswerk doen dus.
Is dit een goede manier om vrijwilligerswerk te stimuleren?
Hoewel we het in internationaal opzicht niet slecht doen neemt het aantal vrijwilligersuren af. De inzet vanuit de overheid op MaS zou een impuls kunnen bieden aan de instroom van jonge vrijwilligers.
Vanuit het project Backstage Drenthe ondersteunen wij scholen, gemeenten, steunpunten vrijwilligerswerk en maatschappelijke organisaties bij de invulling van de Maatschappelijke Stage.
De vraag op dit moment is vooral de manier waarop vraag en aanbod gekoppeld moeten worden. Nu 2011 in zicht komt ontstaat er een focus op de enorme aantallen stages die er gedraaid moeten gaan worden. Er is daardoor weinig oog voor het effect van de stage. Een effect dat alleen zal ontstaan wanneer er een klik is tussen de scholier en de stage. Die moet aansluiten op de intrinsieke motivatie. Anders krijgt het verplichtende karaker de overhand en is het effect weg.
Om de eerder gestelde vraag te beantwoorden. De maatschappelijke stage een prachtige manier is om te ervaren dat ‘voor niets iets voor iemand doen’ heel mooi, leuk en leerzaam is. Dat kan ook een positief effect opleveren op de instroom van vrijwilligers. Maar zodra de grote druk van de verplichting de kwaliteit van de stage overschaduwt doen we meer slecht dan goed. Maatschappelijke organisaties zitten immers ook niet te wachten op ongemotiveerde scholieren die iets moeten komen doen.
Waarom zouden de ervaringen van scholieren niet leidend kunnen zijn, in plaats van de aantallen stages? We zullen de komende twee jaar aan de slag moeten om in 2011 de rust te hebben voor kwaliteit.
Om het stimuleren van verplichte, vrijwillige participatie nog maar even te concretiseren; moeten we ons in het kader van MaS gaan richten op ‘aantallen door scholieren succesvol ervaren stages’? Als we ons alleen richten op de kwantiteit dreigen we misschien zelfs het tegenovergestelde van ons doel te bereiken. Kunnen we met een focus op kwaliteit zorgen dat de maatschappelijke stage positief uitpakt voor scholieren, maatschappelijke organisaties en bijdraagt aan een gezond netwerk van vrijwilligers?
Bart Looman (1980) is socioloog en adviseur bij STAMM CMO Drenthe. Hij is betrokken bij projecten op de thema’s ‘Opgroeien’ en ‘Mantelzorg en vrijwillige inzet’ en maakt zich sterk voor harde resultaten in de zachte sector.