Het nummer van de gevangenis verschijnt in mijn display. Wie zal het zijn? Een ex-client met spijt, een gedetineerde die mijn kaartje in zijn portefeuille heeft gevonden?
Het is een client die tijdens mijn toezicht opnieuw een delict pleegde. De rechter vond mijn verhaal over zijn problematische achtergrond niet overtuigend. Ik had hem niet kunnen weerhouden van de misdaad, dus ditmaal geen toezicht met een nieuw plan van aanpak, maar een celstraf. ‘Ik weet niet of ik je kan helpen’, begon ik.
Daar neemt Jos echter geen genoegen mee. Hij wil hulp. Hij promoveert mij tot zijn redder. Ik moet hem over de muren van de penitentiaire inrichting heen tillen. Het is 15:48. Buiten zie ik een boomkruiper langzaam langs de stam van de boom in het perkje omhoog schuiven.
Ik stel mij voor dat Jos met een houtje streepjes heeft gekerft in het beton van de muren van zijn cel. Kaal, want de foto’s van zijn vriendin heeft hij verwijderd. Ze wilde niet weer een vriend achter de tralies. Wat overbleef zijn witte muren van gewapend beton. Dus dat kerven maakt een vreselijk geluid. Maar hij is de enige die dat hoort.
De boomkruiper is al bijna tot boven in de stam. Nu en dan stopt hij en blijft stil zitten. Een inzicht dat ik binnen de gespreksvoering met mijn cliënten ook dikwijls toepas.
Het is 15:57. Jos is aan het einde van zijn relaas gekomen.
‘Ik ga je aanmelden voor een gevangenisprogramma buiten de inrichting,’ zeg ik zo opgewekt mogelijk. In de hoop dat hij nu met een goed gevoel het weekend in gaat. ‘Dan ben je een paar maanden eerder buiten. Daarna wordt de verbinding verbroken. Misschien is zijn telefoonkaart leeg of moest een gespierde medegevangene dringend de telefoon gebruiken. Om zijn moeder te bellen. Ik heb hem niet meer kunnen zeggen dat hij op een wachtlijst komt. En die is best lang. De boomkruiper is verdwenen. Mijn weekend begint weldra. Ik heb mijn jas al aan als de telefoon weer gaat.
Het is de vader van de Jos. ‘Waar ben jij nou helemaal mee bezig, kwakbol. Je hoeft hem niet te helpen. Niks gevangenisprogramma buiten de poorten. Laat hem maar voelen wat hij gedaan heeft. Een schop onder zijn hol verdient hij. Altijd zo geweest: een rotjoch. Met een permanent ontevreden grijns om z’n smoelwerk, hoeveel geld ik hem ook gaf. Geen school wilde hem nog hebben. Het is dat het m’n zoon is, maar anders had ik hem al lang de deur uit getrapt. Ondertussen heeft iedereen het beste met hem voor. En ik maar werken om dat jong te onderhouden.’
Na een tirade van meer dan twintig minuten hoor ik plotseling een snik in zijn stem. Pogingen die te onderdrukken mislukken. Hij vond het een goed gesprek. Of hij een keer langs mag komen. Ik ben ook welkom bij hem thuis. Er is bier genoeg. ‘Je blijft een grote kwakbol maar een aardige kwakbol, dat wel.’