Dus gooi ik hierbij de knuppel in het welzijnshok. De term sociale cohesie wordt alleen gebruikt voor wijken waar aardige stront aan de knikker is en niet in relatie tot de betere wijken, waar over het algemeen werkende burgers wonen met een redelijk tot zeer goed salaris. In deze wijken vind je geen straatfeest of barbecue. Eerlijk gezegd moet ik er ook niet aan denken om elke drie maanden met de buren een feestje te moeten vieren.
Nee, het welzijnswerk stort zich in naam van de cohesie op de armoedige wijken om daar activiteiten en festiviteiten te organiseren in de hoop dat men een beetje normaal met elkaar omgaat. Pappen en nathouden. Toch? Want waar gaat het nou eigenlijk om. Ik stel het simpel: het gaat hier om wijken met een hoog werkloosheidspercentage, laag opgeleiden en grote culturele verscheidenheid. Daarmee ook veel uitzichtloosheid, apathie, agressie en de houding van ‘het interesseert mij allemaal geen moer’. Dus hard aan de slag met sociale cohesie. We moeten het gezellig maken. Feestjes, portiekbezoeken, uitjes, kerstdiners, buurtbarbecues, schoonmaakacties of opleukprojecten.
Gezellige samenhang, zeg maar. En die plaat draaien wij als welzijnswerk al vele, vele jaren en het kan zomaar zijn, dat wij dat nog vele jaren blijven doen. Uren en uren worden erin gestopt. Maar lossen wij nu wezenlijk iets op? Ik betwijfel het. Wees eerlijk, de kans dat je last hebt van je buren is groter als zij werkloos zijn, teleurgesteld in zichzelf en in de samenleving. Als zij in armoede leven en nauwelijks hun kinderen kunnen onderhouden, waarbij de kinderen ook beperkte bagage meekrijgen. Daar kan je van alles voor verzinnen in het kader van sociale cohesie, maar het gaat niet werken.
In mijn optiek moet juist het welzijnswerk, dat in de haarvaten van de samenleving zit, deze mensen beetpakken. Gewoon naar binnen en je tot het bot afbeulen om die buren zover te krijgen dat zij wel perspectief gaan zien. En dat perspectief is tòch arbeid! Het levert inkomen, het versterkt het zelfbeeld, het verbreed je sociale netwerk, je bent belangrijk en een voorbeeld voor je kinderen. Het maakt je sterk en het kan zomaar zijn, dat je ineens een stuk prettiger wordt voor je buren en je omgeving. En als ze wat met elkaar willen organiseren, uitstekend!
Daarbij, sociale cohesie, het is allemaal zo vreselijk vaag. Het is niet voor niets dat de resultaten in dit kader nauwelijks meetbaar zijn en daarmee feitelijk bedreigend voor het welzijnswerk. Zeker in tijden dat de broekriem moet worden aangetrokken.
Ik wil hier niet alle welzijnswerkers schofferen die dagelijks met activiteiten in buurten bezig zijn. Ik ben van mening dat het achterhaald is. Dat wij ons in de armoedige wijken veel meer moeten concentreren op die problematische individuele burgers. Juist wij hebben toegang tot die mensen en gezinnen. Vaak ook het vertrouwen. Stap dan ook naar binnen en haal ze uit de misère. Ondersteun ze, coach ze, begeleid ze naar leren en werk. De cohesie komt dan vanzelf. Op die manier werken we ook nog eens met hele tastbare resultaten. Een uitkeringsgerechtigde minder is cashen voor de samenleving.
Dik Hooimeijer (1954) is lid van de raad van bestuur van Stichting MOOI, een welzijnsorganisatie in Den Haag, Zoetermeer en omstreken. Binnen de organisatie heeft hij Marketing & Innovatie als aandachtsgebied. Sinds 1975 is hij werkzaam in de welzijnssector. Hij noemt zichzelf een absoluut welzijnsdier, maar is ook een oprecht criticaster. Naar zijn oordeel is het welzijn te weinig innovatief en speelt het niet altijd in op de tijdgeest.
Dhr Hooijmeijer formuleert het wat bot en erg generaliserend, maar in de kern ben ik het met hem eens. Met sociale samenhang is op zich niks mis, maar daar is zijn kritiek ook niet op gericht. Het gaat hem om de symboolpolitiek die er veel mee wordt beleden en de oppervlakkige invulling die het de facto vaak krijgt in de wijkaanpak. Hooijmeijer vraagt zich terecht af of de eenzijdige focus op sociale cohesie wel zoden a.d. dijk zet voor de problemen waar kwetsbare wijken mee kampen, en dergelijke vragen mogen gesteld worden vind ik. Ik voorspel ook dat deze beleidsterm – in de huidige connotatie – geen lang leven meer beschoren is. Zowel vanuit het beleid als de wetenschap zwelt de kritiek aan. Vanuit de sociologie weten we al deccennia dat de buurt nauwelijks nog een sociaal integratiekader is en binnenkort verschijnt wederom een studie die afrekent met discutabele vooronderstellingen over het belang van sociale cohesie in probleemwijken (Van Stokkum & Toenders).
Maar ik ben het dus óók deels eens met Kitty v.d Hoek. Sociale cohesie kan een invulling krijgen, mits toegesneden op de kenmerken (bijv. specifieke doelgroepen) en ambitieniveau van de desbetreffende wijk. Maar het is nu nog te vaak een schot hagel.
Sociale cohesie is zo vaag of zo concreet als je zelf wilt. Daarom is het belangrijk om er een gefundeerde visie op te ontwikkelen als welzijnsorganisatie, die een gemeente hier heel goed op kan adviseren.
Het benutten van onderzoek is daarbij belangrijk. Een sociaal-wetenschappelijk onderzoeker kan niet volstaan met vaagheden en vertaalt het begrip dus naar meetbare indicatoren, kwantitatief en kwalitatief. Onderlinge steun, informele zorg, nabuurschap en lokale netwerken kun je beschrijven, meten, zichtbaar maken en onderzoeken. Hetzelfde geldt voor de methodieken die daarop gericht zijn. Innovatieve welzijnsorganisaties benutten dit om diensten te verbeteren. Natuurlijk zijn er ook organisaties die het begrip sociale cohesie liever bewust vaag houden – en de financier vraagt er kennelijk niet op door. Maar dat betekent niet dat het begrip achterhaald is. En op welk onderzoek is de assumptie gebaseerd dat het hebben van betaald werk leidt tot het hebben van goede relaties met de buren? Bovendien zijn er, zeker in kwetsbare buurten, veel mensen die (nog) geen perspectief hebben op betaalde arbeid, maar wel geholpen zouden zijn door een sterker netwerk in de woonomgeving. Denk aan oudere mensen en nieuwkomers.
Sociale cohesie is geen wondermiddel waar alle inspanningen op gericht zouden moeten zijn, maar wel één van de relevante middelen om zelfredzaamheid van mensen te versterken. Het staat niet voor niets in prestatieveld 1 van de Wmo.
Kitty van den Hoek, masterstudent Sociologie aan de UvA en projectmedewerker MOVISIE
Dik Hooimeijer maakt een karikatuur van het begrip sociale cohesie. Sinds wanneer staat dat voor buurtbarbecues, kerstdiners en feestjes? Ook zijn oplossing – het welzijnswerk beperken tot problematische individudele burgers – is wel erg kort door de bocht. Welzijnswerk heeft toch zeker ook een belangrijke functie voor kwetsbare burgers? Voor mensen die moeite hebben om zelfstandig te kunnen blijven participeren in de samenleving? Sociale cohesie heeft te maken met sociale samenhang, solidariteit, onderlinge hulp en ondersteuning. In Noord-Holland zijn WonenPlus organisaties actief. Meer dan 2200 vrijwilligers, ondersteund door 25 consulenten, helpen ruim 23000 ouderen, gehandicapten en chronisch zieken met 180.000 hulpvragen per jaar. En dat heeft niets te maken met sociale cohesie? Dat is geen goed welzijnswerk?
Piet Groot, projectleider WonenPlus Noord-Holland
eindelijk iemand die durft te zeggen waar het werkelijk omgaat, met pappen en nat houden is er in al die jaren niet veel bereikt.
Het is allemaal gedateert, tijd voor anders denken en doen