Ik moet u bekennen dat ik al een tijd worstel met de vraag hoe wij als welzijnswerk die wijken en haar bewoners benaderen. Ik begin langzaam de overtuiging te krijgen dat we dat verkeerd doen. Ik ga u proberen mee te nemen in mijn denken.
Al tientallen jaren denken we in termen van de wijk en de wijkbewoners. En het is nogal eens zo dat wij, het welzijnswerk, die wijkbewoners benaderen als slachtoffers. Ze kunnen er niet zo veel aan doen dus hebben we in het verleden van alles georganiseerd om hun leven nog enigszins dragelijk te maken. Het leven van die wijkbewoners dus.
Maar een wijk, in termen van stenen, gras en asfalt kan geen achterstand hebben. Het begrip wijk is niet meer dan een geografische aanduiding. Met andere woorden de wijk heeft geen achterstand. Het zijn de mensen die er wonen die achterstand hebben. Misschien moeten we ze ook geen wijkbewoner meer noemen maar achterstandsburger. Het is de samenstelling van een groep burgers, woonachtig in een geografische gebied, die maken dat het een probleemwijk is. De stenen, het gras en asfalt zijn niet het probleem. Die mensen zijn het probleem, toch? En veel van die mensen, burgers hebben voornoemde drie kenmerken.
Moeten wij hen daarop niet aanspreken. Is het niet zo dat we met het – min of meer – overkoepelende woord ‘wijkbewoner’ eigenlijk om de hete brij heen dansen? Door altijd maar gebruik te maken van dat begrip, kan die burger zich min of meer verstoppen achter dat begrip. Maar ook de welzijnswerker, de ambtenaar en bestuurder. ‘Het ligt aan de wijk’.
Maar nogmaals, daar ligt het dus niet aan. Het is die verzameling burgers die de achterstand zijn.
Dit denken, of aanspreken van de burger hoor ik nooit op bewonersavonden. Dat snap ik, want in de basis is het geen leuke boodschap voor die burgers om te horen. Maar het is wel zo.
Ik heb ook eerder aangegeven dat we als welzijnswerk ons veel meer moeten richten op het bieden en het ondersteunen van ontwikkelingsmogelijkheden voor die burger. Aan inkomen en werk kunnen we maar heel beperkt iets doen. Maar des te meer aan het motiveren van burgers om te leren, zich te ontwikkelen. Die insteek vereist confrontatie met die burgers. Die boodschap zal verteld moeten worden is mijn opvatting.
Ik weet niet of u mij kan volgen, maar ik probeer een kanteling in het denken te bewerkstelligen. Een denken dat leidt tot handelen waarbij het welzijnswerk echt gaat bijdragen aan het ‘ont-achterstanden’ van burgers woonachtig in stadsgebieden die we met het begrip ‘wijk’ aanduiden.
Geachte heer Hooimeijer, ik denk dat ik u kan volgen, maar ik zie werkelijk niet wat er nieuw is aan uw redenering of benadering. En verder ben ik van mening dat het ook niet ligt aan ‘die verzameling burgers die de achterstand zijn’. Je kan en moet m.i. proberen individuele personen met hun hebben en houden vooruit te helpen, wat daar ook voor nodig is, en natuurlijk daarvoor ook remmende factoren in enegroep, omgeving buurt, wijk, aanpakken. Uitgangspunt is voor mij: wat kan dat individu en wat is goed voor hem/haar.